Growth
Het vegetatieve lichaam van een schimmel is een eencellig of meercellig thallus. Dimorfe schimmels kunnen, afhankelijk van de milieuomstandigheden, van eencellig naar meercellig overgaan. Eencellige schimmels worden over het algemeen gisten genoemd. Saccharomyces cerevisiae (bakkersgist) en Candida-soorten (de verwekkers van spruw, een veel voorkomende schimmelinfectie) zijn voorbeelden van eencellige schimmels.
De meeste schimmels zijn meercellige organismen. Zij vertonen twee verschillende morfologische stadia: het vegetatieve en het reproductieve. Het vegetatieve stadium bestaat uit een kluwen van slanke draadvormige structuren die hyfen (enkelvoud, hypha ) worden genoemd, terwijl het voortplantingsstadium opvallender kan zijn. De massa van de schimmeldraden is een mycelium. Het kan groeien op een oppervlak, in grond of rottend materiaal, in een vloeistof, of zelfs op levend weefsel. Hoewel de afzonderlijke schimmeldraden onder een microscoop moeten worden geobserveerd, kan het mycelium van een schimmel zeer groot zijn, waarbij sommige soorten werkelijk “de schimmel humongous” zijn. De reusachtige Armillaria solidipes (honingzwam) wordt beschouwd als het grootste organisme op aarde, dat zich uitspreidt over meer dan 2.000 hectare ondergrondse grond in het oosten van Oregon; men schat dat hij minstens 2.400 jaar oud is.
De meeste schimmelhyfen zijn verdeeld in afzonderlijke cellen door eindwanden die septa (enkelvoud, septum) worden genoemd ( a, c). Bij de meeste schimmelfyla’s zorgen minuscule gaatjes in de septa ervoor dat voedingsstoffen en kleine moleculen snel van cel naar cel kunnen stromen langs de hypha. Ze worden geperforeerde septa genoemd. De hyfen van broodschimmels (die tot het phylum Zygomycota behoren) zijn niet gescheiden door septa. In plaats daarvan worden ze gevormd door grote cellen met veel kernen, een rangschikking die wordt beschreven als coenocytische hyfen ( b). Schimmels gedijen in een vochtige en lichtzure omgeving; ze kunnen zowel met als zonder licht groeien.