Het 6.0-systeem was onderverdeeld in “technische verdienste” (in de vrije schaats), “vereiste elementen” (in het korte programma), en “presentatie” (in beide programma’s). De punten voor elk programma varieerden van 0,0 tot 6,0, waarbij het laatste het hoogste was. Deze cijfers werden gebruikt om een voorkeursvolgorde, of “ordinaal”, te bepalen voor elk jurylid afzonderlijk; de voorkeuren van de juryleden werden dan gecombineerd om plaatsingen te bepalen voor elke schaatser in elk programma. De plaatsingen voor de twee programma’s werden dan gecombineerd, waarbij de plaatsing voor het vrije schaatsen zwaarder woog dan die voor het korte programma. Het individu met de laagste som van de samengetelde plaatsingen werd tot winnaar uitgeroepen.
Het 6.0 systeem was een klassementssysteem. Schaatsers werden ten opzichte van elkaar gerangschikt in cijfers variërend van 0,0 tot 6,0, waarbij 6,0 het hoogst mogelijke cijfer was. Het werd voor het eerst ingevoerd op het ISU-congres in 1901. Tot dat jaar varieerden de punten van de schaatsers van 0 tot 5. Een 6.0 voor technische verdienste was uiterst zeldzaam.
Het 6.0 systeem kende verschillende versies wat betreft de manier waarop de scores werden getabelleerd en met elkaar vergeleken. Tot 1980, bijvoorbeeld, werden de gewogen scores van elke jurylid uit elke fase van de wedstrijd bij elkaar opgeteld alvorens de rangordes te berekenen, in plaats van gebruik te maken van verdisconteerde plaatsingen. Omdat voor de verplichte figuren een groter aantal punten werd toegekend dan voor het korte programma of het vrije schaatsen, konden de schaatsers door dit systeem een grote voorsprong nemen in dat segment van de wedstrijd, waardoor ze in latere segmenten onbereikbaar werden. Het systeem van verdisconteerde plaatsingen, waarbij ordinalen voor elk wedstrijdsegment afzonderlijk werden berekend en factoren werden toegepast op de relatieve plaatsingen in plaats van de ruwe cijfers, werd reeds in 1971 voorgesteld door de voormalige Hongaarse kampioen en Wereldscheidsrechter Pál Jaross, en werd uiteindelijk aangenomen voor het seizoen 1980-1981. In 1998 werd de methode voor de berekening van de plaatsingen binnen een segment gewijzigd van “best of majority” – rangschikking van de schaatsers volgens de hoogste rang waarvoor een meerderheid van de juryleden voor had gestemd – in een systeem van “één voor één” vergelijkingen tussen de rangschikkingen van alle schaatsers.