Achtergronden:In de afgelopen 30 jaar zijn er verschillende initiatieven geweest om weer enige mate van vrijheid in positionering tijdens de bevalling mogelijk te maken. Het doel van deze studie was een onconventionele methode van positionering bij de bevalling (APOR B-methode) te vergelijken met rugligging (buikligging). Methoden: Wij voerden een retrospectieve vergelijkende studie uit die 276 bevallingen omvatte na een singleton zwangerschap bij ≥ 36 weken. De APOR B-methode, gebruikt door twee huisartsen, werd vergeleken met de rugligging, gebruikt door twee andere huisartsen met vergelijkbare ervaring. Wij beoordeelden de obstetrische uitkomsten met behulp van logistische regressieanalyses. Resultaten: De onderzoekspopulaties waren vergelijkbaar, behalve voor meer inductie van bevalling (40% vs. 27%, P = 0,030) en lagere zwangerschapsduur bij bevalling (39,1 ± 1,4 vs. 39,4 ± 1,0 weken amenorroe, P = 0,032) in de APOR B groep (correctie voorzien). Wijze van bevallen en perineale resultaten waren vergelijkbaar: 74% en 72% (P = .816) spontane vaginale bevallingen en 38% en 44% (P = .368) intacte perineas in de APOR B en rugligging groepen, respectievelijk. Vrouwen in de APOR B-groep hadden minder kans op vaginale scheuren (15% vs. 28%, ORc, 0,45; 95% CI, 0,23 tot 0,89). Er was geen verschil in de prevalentie van abnormale foetale hartslag, Apgar < 7 na vijf minuten, dystocie en bloedverlies. De navelstrengarteriële pH < 7,20 kwam echter vaker voor in de APOR B-groep (32% vs. 20%, ORc, 2,0; 95% CI, 1,1 – 3,8). Conclusie: De resultaten van de twee methoden van positionering bij de bevalling waren in wezen gelijkwaardig, met uitzondering van minder vaginale scheuren en een lagere navelstrengarteriaal pH in de APOR B-groep. Deze bevindingen moeten verder worden geanalyseerd in gerandomiseerde gecontroleerde trials.