Aap, (superfamilie Hominoidea), een staartloze primaat van de families Hylobatidae (gibbons) en Hominidae (chimpansees, bonobo’s, orang-oetans, gorilla’s en de mens). Apen komen voor in de tropische wouden van West- en Centraal-Afrika en Zuidoost-Azië. Apen onderscheiden zich van apen door de volledige afwezigheid van een staart en de aanwezigheid van een aanhangsel en door hun complexere hersenen. Hoewel de mens zoölogisch wordt ingedeeld bij de bredere superfamilie van de mensapen, wordt hij gewoonlijk in een eigen subcategorie ondergebracht wegens zijn grotere hersenen, zijn meer geavanceerde cognitieve vermogens (in het bijzonder het vermogen om te spreken), en zijn schrijdende gang op twee benen.
De gorilla, chimpansee, bonobo en orang-oetan worden mensapen genoemd vanwege hun relatief grote omvang en menselijke gelaatstrekken; de gibbons worden kleine mensapen genoemd. De mensapen zijn veel intelligenter dan de apen en de gibbons. Zo zijn mensapen in staat zichzelf in spiegels te herkennen (apen en andere niet-menselijke wezens, met uitzondering van tuimelaars). Zij kunnen ook abstract redeneren, quasi-linguïstisch communiceren, althans wanneer dit door mensen wordt geleerd, en in gevangenschap eenvoudige werktuigen leren maken (hoewel sommige populaties van orang-oetans en chimpansees in het wild werktuigen maken). De mensapen werden vroeger ingedeeld in hun eigen familie, de Pongidae, maar wegens hun zeer nauwe verwantschap met de mens en het feit dat orang-oetangs, gorilla’s en chimpansees niet zo nauw met elkaar verwant zijn als chimpansees met de mens, worden zij nu allemaal samen met de mens ingedeeld in de familie Hominidae. Binnen deze familie vormen gorilla’s, chimpansees en mensen de onderfamilie Homininae, terwijl orang-oetangs in hun eigen onderfamilie, Ponginae, zijn ondergebracht. Binnen de Homininae wordt de mens vaak in zijn eigen “stam”, de Hominini, ingedeeld. Ook gorilla’s (stam Gorillini) en chimpansees (stam Panini) worden in afzonderlijke stammen ondergebracht. Alle niet-menselijke apen zijn geclassificeerd als bedreigde diersoorten.
Gibbons (familie Hylobatidae) bewegen zich meestal door te zwaaien (brachiation), en er wordt verondersteld dat de voorouders van alle mensapen zich ooit op deze manier hebben voortbewogen. Niet-mensapen kunnen zeer gemakkelijk rechtop staan of zitten, en soms lopen zij rechtop, vooral wanneer zij een voorwerp dragen. Apen hebben een brede borstkas, scapulae op de rug, en een volledige rotatie van de schouder. Tussen de ellepijp en de handwortelbeentjes in de pols bevindt zich een kraakbeenkussen (meniscus) dat de pols een grote soepelheid verleent. Het lumbale deel van de ruggengraat (onderrug) heeft slechts vier tot zes wervels in plaats van de zeven of meer van de apen uit de Oude Wereld. Er is geen uitwendige staart; in plaats daarvan zijn de overblijvende drie tot zes wervels vergroeid tot het staartbeen, of stuitbeen.
De gibbons en de orang-oetang leven in de bomen, terwijl de gorilla, chimpansee en bonobo (een groot deel van) hun tijd op de grond doorbrengen. Afrikaanse apen (gorilla, chimpansee en bonobo) verplaatsen zich op de grond door middel van viervoetige knokkelgang, waarbij de lange vingers van de voorste ledematen naar beneden worden gevouwen om steun te geven aan het lichaam. Vruchten en ander plantaardig materiaal vormen het hoofdvoedsel, hoewel kleine ongewervelde dieren door alle mensapen nu en dan worden gegeten, en chimpansees jagen op grote gewervelde dieren, vooral op apen. De meeste mensapen overnachten ’s nachts in bomen, en alle behalve de gibbons bouwen nesten om in te slapen. De groepsgrootte varieert van de vrijwel eenzame orang-oetan tot de gezellige chimpansees en bonobo’s, die in groepen van 100 of meer kunnen leven.
Hominidae en Hylobatidae divergeerden ongeveer 18 miljoen jaar geleden, maar de evolutionaire geschiedenis van de apen omvat talrijke uitgestorven vormen, waarvan vele alleen bekend zijn van fragmentarische overblijfselen. De vroegst bekende hominoïden komen uit Egypte en dateren van ongeveer 36,6 miljoen jaar geleden. Tot de fossiele geslachten behoren Catopithecus en Aegyptopithecus, mogelijke opeenvolgende voorouders van zowel de apen in de Oude Wereld als de mensapen. Latere afzettingen hebben fossielen opgeleverd zoals Pliopithecus, waarvan men vroeger dacht dat hij verwant was aan de gibbons, maar waarvan nu bekend is dat hij primitief is en er al lang van gescheiden is. Dichter bij de moderne apen staan Proconsul, Afropithecus, Dryopithecus en Sivapithecus, waarvan de laatste een mogelijke voorouder van de orang-oetan is.