De belangrijkste adductoren van de heup zijn de m. adductor magnus, de m. adductor longus, en de m. adductor brevis. Deze adductoren worden geassisteerd door de gracilis en de pectineus. De gracilis helpt bij het buigen van het been bij de knie. De pectineus helpt bij de mediale rotatie van het bovenbeen en bij het buigen van het bovenbeen in het heupgewricht.
De musculus adductor magnus helpt het onderste lidmaat onder het zwaartepunt van het menselijk lichaam gepositioneerd te houden. Bij sterke contractie kan deze grote driehoekige spier gemakkelijk worden uitgerekt of gescheurd.
De m. adductor longus bevindt zich in hetzelfde vlak als de m. pectineus. Hij bevindt zich vóór de andere adductoren.
De m. adductor brevis helpt bij de adductie van het bovenbeen ter hoogte van het heupgewricht. Hij kan ook het bovenbeen buigen en mediaal roteren. De m. adductor brevis ontspringt uit het lichaam ter hoogte van de ramus inferior van het schaambeen. Hij grijpt in op de pectinale lijn en in het midden van de linea aspera van het femur. De bloedtoevoer voor deze spier is afkomstig van takken van de arteria femoralis en obturatoris.