Atrium, in de architectuur, een open centrale binnenplaats oorspronkelijk van een Romeins huis en later van een christelijke basiliek. In de woning- en utiliteitsbouw beleefde het concept van het atrium in de 20e eeuw een opleving.
In de Romeinse tijd bevond de haard zich in het atrium. Met de ontwikkeling van de complexiteit van de domus (een meer ruim woonhuis), echter, werden de keuken en de haard verplaatst naar andere posities, en het atrium begon te functioneren als een formele ontvangstruimte en als het officiële centrum van het gezinsleven. Aan het eind van de Romeinse Republiek werden in de grotere huizen een of meer zuilengalerijen toegevoegd, waardoor de laatste overblijfselen van het familieleven uit het atrium verdwenen. Tijdens het Romeinse keizerrijk werd deze ruimte bijna het kantoor van de eigenaar van het huis. Traditioneel stond in het atrium het altaar van de familiegoden, de Lares. Het atrium werd ontworpen met of zonder zuilen; het had, universeel, een marmeren bassin, bekend als het impluvium, dat zich in het midden van de kamer bevond onder de opening in het dak, het compluvium genaamd.
De term atrium wordt in algemene zin gebruikt (zoals het Engelse hall) voor zowel gewijde als niet gewijde gebouwen, zoals het Atrium Vestae, waar de Vestaalse Maagden woonden, en het Atrium Libertatis, de residentie van de Romeinse censor. In Rome betekende het woord atrium ook een open, door portieken omgeven binnenplaats die voor een tempel was geplaatst. Het begrip atrium werd ook door de eerste christenen overgenomen. Een open binnenplaats, of atrium, omgeven door zuilengangen of arcaden werd vaak gebouwd voor een christelijke basiliek. De kerken van San Clemente, Rome, en San Ambrogio, Milaan, en de Basilica Eufrasiana van Parenzo (Poreč) in Istrië (Kroatië) hebben nog steeds hun atria.