Bantoetalen, een groep van ongeveer 500 talen die behoren tot de Bantoïdesubgroep van de Benue-Congo tak van de Niger-Congo taalfamilie. De Bantoetalen worden gesproken in een zeer groot gebied, dat het grootste deel van Afrika omvat, van Zuid-Kameroen oostwaarts tot Kenia en zuidwaarts tot het zuidelijkste puntje van het continent. Twaalf Bantoetalen worden door meer dan vijf miljoen mensen gesproken, waaronder Rundi, Rwanda, Shona, Xhosa, en Zulu. Het Swahili, dat door vijf miljoen mensen als moedertaal wordt gesproken en door ongeveer 30 miljoen als tweede taal, is een Bantu lingua franca die zowel in de handel als in de literatuur van belang is.
Sinds het einde van de 19e eeuw is er veel wetenschappelijk werk verricht om de Bantoetalen te beschrijven en te classificeren. Speciale vermelding verdienen het werk van Carl Meinhof in de jaren 1890, waarin hij trachtte te reconstrueren wat hij ur-Bantu noemde (de woorden die ten grondslag liggen aan de hedendaagse Bantu-vormen), en het beschrijvende werk dat Clement Doke en het departement Bantu-studies van de Universiteit van Witwatersrand, Zuid-Afrika, in de periode 1923-53 hebben verricht. Een monumentale vierdelige classificatie van Bantoetalen, Comparative Bantu (1967-71), geschreven door Malcolm Guthrie, is het standaard naslagwerk geworden dat door de meeste geleerden wordt gebruikt – ook door hen die het niet eens zijn met Guthrie’s voorgestelde classificatie, die een westerse en oosterse basisindeling in Bantoetalen maakt met nog eens 13 onderverdelingen.
Er worden verschillende tonale systemen gevonden in Bantoetalen; toon kan een lexicale of grammaticale functie hebben. In het Zoeloe, bijvoorbeeld, wordt de lexicale functie getoond in het contrast tussen íyàngà ‘dokter’ en íyāngá ‘maan’ of yālá ‘weigeren’ en yālà ‘beginnen.’ De grammaticale functie wordt geïllustreerd in ūmúntù ‘persoon’ en ùmúntù ‘het is een persoon’ of ngīhlānzā ‘ik was’ en ngīhlánzà ‘ik was’ (de deelwoordelijke vorm).
Het Bantoe werkwoord bestaat uit een stam die vergezeld kan gaan van affixen met verschillende lexicale en grammaticale functies. In Zoeloe wordt de passieve vorm gemarkeerd door het achtervoegsel -wa, zoals in thanda ‘liefhebben’ en thandwa ‘bemind worden’; de wederkerige door -an, bijv. thand-an-a ‘elkaar liefhebben’; de oorzakelijke door -is, bijv, thand-is-a; de toegepaste vorm (‘voor’, ‘namens’) door -el, bijv. thand-el-a; de intensieve vorm door -isis, bijv. thand-isis-a ‘heb buitengewoon lief’; en het verkleinwoord door reduplicatie. Het werkwoord draagt ook de voorvoegsels onderwerp en voorwerp.
Het klassensysteem van zelfstandige naamwoorden is universeel en wordt bijna altijd gemarkeerd door voorvoegsels, soms door achtervoegsels. Alle zelfstandige naamwoorden bestaan uit een stam en een reeks voorvoegsels in enkelvoud en meervoud en worden op basis van deze markeringen in klassen (geslachten) ingedeeld. Het Zoeloe bijvoorbeeld heeft negen paren enkelvoud en meervoud voorvoegsels. De meeste woorden in een Bantoe zin worden gemarkeerd door een voorvoegsel dat de categorie aangeeft waartoe het zelfstandig naamwoord behoort dat als onderwerp van de zin wordt gebruikt, en, als er een object is, worden de woorden in die naamwoordzin en het werkwoord ook gemarkeerd door een voorvoegsel dat bepaald wordt door de naamwoordklasse van het object.