De cultus van de huiselijkheid, ook bekend als de cultus van het ware vrouw-zijn, is een ideologie over de rollen die gepast waren voor blanke vrouwen in de jaren 1800. Deze denkwijze propageerde het ideaal dat welgestelde blanke vrouwen thuis moesten blijven en geen werk buitenshuis mochten doen. Deze ideologie propageerde een ideaal van gescheiden sferen, waarin vrouwen thuis bleven en mannen zich in de wereld begaven. Vier idealen werden aan vrouwen voorgehouden om naar te streven:
- religieuzer zijn dan mannen (vroomheid)
- zuiver zijn van hart, geest en lichaam (zuiverheid)
- hun echtgenoten onderdanig zijn (onderdanigheid)
- handelen als hoedsters van huis en haard, zich voornamelijk bezighouden met huishoudelijke taken (huiselijkheid)
Het idee van deze huiselijkheid werd in 1820 in de praktijk gebracht. De ideologie werd echter pas in de jaren 1840 en 1850 erkend en echt gevolgd. Sommigen denken dat aan deze huiselijkheid pas een einde kwam toen de Burgeroorlog was afgelopen (in 1865), als gevolg van enkele veranderingen in de opvattingen over de rol van de vrouw.
Deze ideologie ontmoedigde vrouwen sterk om een opleiding te volgen. Men dacht dat deze ideologie de morele status van vrouwen zou verhogen en dat zij er baat bij zouden hebben, bijvoorbeeld een leven met meer materieel comfort. Het maakte de rol van echtgenote en moeder belangrijk in de samenleving.