De beelden van de tempel van Zeus in Olympia hebben als samenbindend iconografisch concept de dikē van Zeus, en in de poëzie is zij vaak de begeleidster (paredros) van Zeus. In het filosofische klimaat van het Athene van het einde van de 5e eeuw kon dikē worden geantropomorfiseerd als een godin van de morele rechtvaardigheid. Zij was een van de drie tweede-generatie Horae, samen met Eunomia (‘orde’) en Eirene (‘vrede’):
Eunomia en die onbesmette fontein Dikē, haar zuster, zekere steun van steden; en Eirene van dezelfde verwanten, die de rentmeesters zijn van de rijkdom voor de mensheid – drie glorieuze dochters van de wijze Themis.”
Zij heerste over de menselijke gerechtigheid, terwijl haar moeder Themis heerste over de goddelijke gerechtigheid. Haar tegenpool was adikia (‘onrechtvaardigheid’); in reliëfs op de archaïsche Borst van Cypselus, bewaard in Olympia, wurgt een bevallige Dikē een lelijke Adikia en slaat haar met een stok.
De latere retorische kunst behandelde de personificatie van abstracte begrippen als een artistiek middel, dat ontaardde in de allegorisering die de Late Oudheid naliet aan de patristische literatuur. In een andere euhemeristische interpretatie werd Dikē als sterveling geboren en plaatste Zeus haar op aarde om de mensheid rechtvaardig te houden. Hij leerde al snel dat dit onmogelijk was en plaatste haar naast zich op de berg Olympus.