Een lezing van een klassiek Donne gedicht door Dr Oliver Tearle
‘Batter my heart, three-person’d God’: een typisch botte en directe opening voor een John Donne gedicht, van een dichter die bekend staat om zijn bluffe, de aandacht trekkende openingszinnen. In dit gedicht, geschreven volgens de Italiaanse of Petrarcaans sonnetvorm, roept Donne God op om hem te grijpen en te verteren, in een verzameling beelden die tegelijk diep spiritueel en lichamelijk aangrijpend zijn.
Batter mijn hart, drie-persoons God, voor U
Zoals ik nog slechts klop, adem, schijn, en tracht te herstellen;
Opdat ik mag opstaan en staan, werp mij omver, en buig
Uw kracht om te breken, te blazen, te branden, en mij nieuw te maken.
Ik, als een stad die aan een ander toekomt,
Probeer om u toe te laten, maar oh, zonder einde;
Rede, uw onderkoning in mij, zou mij moeten verdedigen,
Maar is gevangen genomen, en blijkt zwak of onwaar.
Toch heb ik u lief, en zou graag bemind worden,
Maar ben met uw vijand verloofd;
Scheid van mij, maak mij los of breek die knoop weer,
Neem mij tot u, sluit mij op, want ik,
Behoudens uw betovering zal ik nooit vrij zijn,
Nooit kuis, tenzij u mij in vervoering brengt.
Dit is een opmerkelijk sonnet, want hoewel het is geschreven na Donne’s bevestiging als priester in de Church of England, wemelt het van dezelfde erotische taal die we in zijn eerdere ‘liefdesgedichten’ aantreffen. Dit is het aspect van Donne dat een dichter van 250 jaar later, de Victoriaanse religieuze dichter Gerard Manley Hopkins, die zich vaak tot God richt op dezelfde ademloze, opgewonden manier als in dit sonnet, voorafgaat (en mogelijk beïnvloed heeft). (Hopkins gaf ook de voorkeur aan de sonnetvorm, zoals blijkt uit zijn beroemdste gedicht, ‘The Windhover’, en uit vele van zijn andere meest geliefde gedichten). Donne’s sonnet eindigt met een zeer gewaagde verklaring dat hij verlangt dat God hem ‘zalig’ maakt – net zoals hij in zijn veel vrijzinniger jeugd verlangde dat de vrouwen in zijn leven hem zouden verleiden.
Misschien is de beste manier om het samen te vatten en te begrijpen een parafrase. Sla mij tot onderwerping, God; op het ogenblik probeert U mij slechts, zachtjes, over te halen U in mijn hart te aanvaarden. Maar om mij te doen opstaan en voor U te doen staan als een nieuwe, godvruchtige man, gebruik Uw macht om mij te breken en mij om te vormen tot iemand nieuw. Ik ben als een stad die gevangen is genomen en verlang ernaar u, mijn redder, binnen te laten om mij terug te winnen. Maar het heeft geen zin, want mijn verstand – dat in mij zou moeten fungeren als uw tweede-in-bevel en mij verstandig zou moeten maken – is gevangen genomen door de andere kant en is ineffectief of anders een overloper gebleken. Toch houd ik zielsveel van je en zou ik je liefde graag aanvaarden, maar ik ben beloofd aan de duivel; verbreek de banden tussen mij en hem, breng me naar je toe en sluit me op, want ik zal nooit vrij zijn tenzij je me als slaaf neemt – ik zal nooit zuiver zijn tenzij je me in vervoering brengt.’
Sterk spul, dit – dat, wanneer geparafraseerd en in moderne taal gebracht (met ‘u’ vervangen door ‘jij’), alleen maar des te schokkender wordt als een heilig gedicht. God wordt niet alleen afgeschilderd als een almachtige kracht, maar wordt ook opgeroepen om zijn macht en kracht te gebruiken om Donne tot onderwerping te slaan. Hier is een man die gemeen behandeld wil worden om scherp gehouden te worden: ‘Batter my heart’, met die openingstrochee (in een gedicht dat grotendeels in jambische pentameter is geschreven), zet de trend.
Donne stapelt de werkwoorden op, vooral in dat eerste kwatrijn:
Bekracht mijn hart, drie-persoons God, voor U
Zoals ik nog slechts klop, adem, schijn, en tracht te herstellen;
Opdat ik mag opstaan en staan, mij omverwerp, en buig
Uw kracht om te breken, te blazen, te verbranden, en mij nieuw te maken.
Dit lexicale geweld – in de meest eenvoudige zin een verbale aanval – geeft zowel Donne’s gevoel van urgentie om gered en omarmd te worden door God weer, als de kracht waarvan hij erkent dat God die bezit. Ook de reeks harde plosieve klanken, aanwezig in de b-woorden (batter, breathe, bend, break, blow, burn), evenals de binnenrijmen (break/make, o’erthrow/force), halfrijmen (seek/break/make), en assonantie (shine/rise) dragen bij aan het gevoel van overspoeling, van verbale aanval, die de gehoopte aframmeling nabootst die Donne van God hoopt te ontvangen.
‘Batter my heart’ ligt dicht bij ‘breek mijn hart’, maar de paradox hier – net als in dat laatste couplet – is dat alleen door zo’n ‘harde liefde’ Donne’s hart zal worden geopend voor de glorie van God op een viscerale en tastbare manier. Hij vraagt misschien om liefdesverdriet (en zelfs om verkracht te worden – wat duidt op seksueel geweld en misschien ook op aanranding), maar de ironie is dat alleen door zulke daden Gods goedheid Donne zal bereiken. Om hem opnieuw te kunnen maken, moet hij eerst gebroken worden.
De beste uitgave van Donne’s werk is, naar onze mening, de onmisbare John Donne – The Major Works (Oxford World’s Classics). Ontdek meer over Donne’s poëzie met onze gedachten over zijn gedicht ‘The Canonization’, zijn klassieke gedicht ‘The Ecstasy’, en onze bespreking van zijn ‘A Hymn to God the Father’.
De auteur van dit artikel, Dr Oliver Tearle, is literair criticus en docent Engels aan de Loughborough University. Hij is de auteur van, onder andere, The Secret Library: A Book-Lovers’ Journey Through Curiosities of History en The Great War, The Waste Land and the Modernist Long Poem.