Tool Module: Chomsky’s Universele Grammatica
Tijdens de eerste helft van de 20e eeuw deden taalkundigen die theorieën ontwikkelden over het menselijk vermogen om te spreken, dit vanuit het behavioristische perspectief dat in die tijd de overhand had. Zij stelden daarom dat het leren van talen, net als alle andere vormen van leren, kon worden verklaard door een opeenvolging van proeven, fouten, en beloningen voor succes. Met andere woorden, kinderen leerden hun moedertaal door eenvoudige imitatie, door te luisteren naar en te herhalen wat volwassenen zeiden.
Deze opvatting werd echter radicaal in twijfel getrokken door de Amerikaanse linguïst Noam Chomsky. Voor Chomsky kan taalverwerving niet worden gereduceerd tot het simpelweg ontwikkelen van een inventarisatie van reacties op stimuli, omdat elke zin die iemand produceert een totaal nieuwe combinatie van woorden kan zijn. Wanneer we spreken, combineren we een eindig aantal elementen – de woorden van onze taal – om een oneindig aantal grotere structuren – zinnen – te creëren. Taal wordt bovendien beheerst door een groot aantal regels en principes, met name die van de syntaxis, die de volgorde van woorden in zinnen bepalen. De term “generatieve grammatica” verwijst naar het geheel van regels dat ons in staat stelt zinnen te begrijpen, maar waarvan wij ons gewoonlijk totaal niet bewust zijn. Het is vanwege de generatieve grammatica dat iedereen zegt “dat is hoe je het zegt” in plaats van “hoe je het zegt”, of dat de woorden “Bob” en “hem” niet dezelfde persoon kunnen betekenen in de zin “Bob houdt van hem.” maar wel in “Bob weet dat zijn vader van hem houdt.” (Merk terloops op dat generatieve grammatica niets te maken heeft met grammaticaboeken, die alleen tot doel hebben uit te leggen wat grammaticaal juist en onjuist is in een bepaalde taal). Zelfs voor de leeftijd van 5 jaar, kunnen kinderen, zonder enige formele instructie te hebben gehad, consequent zinnen produceren en interpreteren die ze nog nooit eerder zijn tegengekomen. Het is dit buitengewone vermogen om taal te gebruiken ondanks het feit dat ze slechts een zeer gedeeltelijke blootstelling hebben gehad aan de toegestane syntactische varianten, dat Chomsky ertoe bracht zijn “armoede van de stimulus” argument te formuleren, dat de basis vormde voor de nieuwe benadering die hij in het begin van de jaren 1960 voorstelde. |
In Chomsky’s opvatting, de reden dat kinderen de complexe operaties van taal zo gemakkelijk onder de knie krijgen, is dat zij aangeboren kennis hebben van bepaalde principes die hen leiden bij het ontwikkelen van de grammatica van hun taal. Met andere woorden, Chomsky’s theorie is dat het leren van taal wordt vergemakkelijkt door een aanleg die onze hersenen hebben voor bepaalde taalstructuren.
Maar welke taal? Wil Chomsky’s theorie opgaan, dan moeten alle talen in de wereld bepaalde structurele eigenschappen gemeen hebben. Chomsky en andere generatieve taalkundigen hebben inderdaad aangetoond dat de 5000 tot 6000 talen in de wereld, ondanks hun zeer verschillende grammatica’s, een aantal syntactische regels en principes gemeen hebben. Deze taalkundigen geloven dat deze “universele grammatica” aangeboren is en ergens in het neuronale circuit van het menselijk brein is ingebed. En dat zou de reden zijn waarom kinderen uit alle zinnen die in hen opkomen, alleen die zinnen kunnen selecteren die voldoen aan een “diepe structuur” die in de circuits van de hersenen is gecodeerd.
Universele grammatica
Universele grammatica bestaat dus uit een reeks onbewuste beperkingen die ons laten beslissen of een zin correct is gevormd. Deze mentale grammatica is niet noodzakelijk dezelfde voor alle talen. Maar volgens Chomskyiaanse theoretici is het proces waardoor, in een gegeven taal, bepaalde zinnen als correct worden opgevat en andere niet, universeel en onafhankelijk van de betekenis.
Dus zien we onmiddellijk dat de zin “Robert book reads the” geen correct Engels is, ook al hebben we een vrij goed idee van wat het betekent. Omgekeerd herkennen we dat een zin als “Colorless green ideas sleep furiously.” grammaticaal correct Engels is, ook al is het onzin.
Een dobbelsteenpaar biedt een nuttige metafoor om uit te leggen wat Chomsky bedoelt als hij het heeft over universele grammatica als een “set beperkingen”. Voordat we de dobbelstenen gooien, weten we dat het resultaat een getal van 2 tot 12 zal zijn, maar niemand zou er een weddenschap op afsluiten dat het 3,143 zou zijn. Op dezelfde manier heeft een pasgeboren baby het potentieel om een aantal talen te spreken, afhankelijk van het land waar hij geboren is, maar hij zal ze niet zomaar spreken zoals hij wil: hij zal bepaalde voorkeursstructuren aannemen. Een manier om deze structuren te beschrijven zou zijn dat het geen dingen zijn die baby’s en kinderen leren, maar eerder dingen die hen overkomen. Net zoals baby’s van nature armen ontwikkelen en geen vleugels terwijl ze nog in de baarmoeder zitten, leren ze na hun geboorte van nature om te spreken, en niet om te tsjirpen of te hinniken.
Observaties die de Chomskyiaanse visie op taal ondersteunen
Tot Chomsky in de jaren zestig zijn theorie van de universele grammatica naar voren bracht, was de empiristische school die sinds de Verlichting het denken over taal had gedomineerd, van mening dat wanneer kinderen op de wereld kwamen, hun geest als een blanco lei was. Chomsky’s theorie had de impact van een grote steen die in deze voorheen rustige, ongestoorde vijver van empiricisme werd geworpen.
Opvolgend onderzoek in de cognitieve wetenschappen, waarin de instrumenten van de psychologie, de taalwetenschap, de computerwetenschap en de filosofie werden gecombineerd, gaf al snel verdere steun aan de theorie van de universele grammatica. Onderzoekers ontdekten bijvoorbeeld dat baby’s van slechts enkele dagen oud de fonemen van elke taal konden onderscheiden en een aangeboren mechanisme leken te hebben voor het verwerken van de klanken van de menselijke stem.
Dus vanaf de geboorte lijken kinderen bepaalde linguïstische vaardigheden te bezitten die hen niet alleen in staat stellen een complexe taal te verwerven, maar zelfs om er een uit het niets te creëren als de situatie dat vereist. Een voorbeeld van zo’n situatie dateert uit de tijd van de plantages en de slavernij. Op veel plantages kwamen de slaven van verschillende plaatsen en hadden dus verschillende moedertalen. Daarom ontwikkelden zij zogenaamde pidgin-talen om met elkaar te communiceren. Pidgin talen zijn geen talen in de ware zin van het woord, omdat zij woorden zo chaotisch gebruiken – er is een enorme variatie in woordvolgorde, en zeer weinig grammatica. Maar deze slavenkinderen, hoewel zij aan deze pidgins werden blootgesteld op de leeftijd waarop kinderen normaal gesproken hun eerste taal verwerven, waren niet tevreden met het louter imiteren ervan. In plaats daarvan introduceerden de kinderen spontaan grammaticale complexiteit in hun spraak, en creëerden zo in een generatie tijd nieuwe talen, bekend als creolen.
Chomsky en de evolutie van taal
Veel auteurs, die de benadering van de evolutionaire psychologie volgen, geloven dat taal is gevormd door natuurlijke selectie. Volgens hen zijn bepaalde toevallige genetische mutaties gedurende vele duizenden jaren geselecteerd om bepaalde individuen een doorslaggevend aanpassingsvoordeel te geven. Het blijft echter onzeker of taal een voordeel was bij het coördineren van jachtpartijen, het waarschuwen voor gevaar, of het communiceren met seksuele partners.
Chomsky van zijn kant ziet onze taalkundige vermogens niet als het resultaat van een bepaalde selectieve druk, maar eerder als een soort toevallige samenloop van omstandigheden. Hij baseert deze opvatting onder andere op studies die aantoonden dat recursiviteit – het vermogen om een bijzin in een andere bijzin te voegen, zoals in “de persoon die gisteren zong had een prachtige stem” – misschien wel de enige specifiek menselijke component van taal is. Volgens de auteurs van deze studies heeft recursiviteit zich oorspronkelijk niet ontwikkeld om ons te helpen communiceren, maar eerder om ons te helpen andere problemen op te lossen die bijvoorbeeld te maken hebben met numerieke kwantificering of sociale relaties, en werd de mens pas in staat gesteld tot complexe taal toen recursiviteit werd gekoppeld aan de andere motorische en perceptuele vermogens die voor dit doel nodig zijn. (Zo zou recursiviteit voldoen aan de definitie van een spandrel die Stephen Jay Gould gaf). Volgens Chomsky en zijn collega’s wijst niets erop dat deze koppeling tot stand is gekomen door natuurlijke selectie. Zij menen dat deze koppeling eenvoudigweg het resultaat kan zijn van een andere vorm van neuronale reorganisatie.
Het minimalistische programma
In de jaren negentig richtte Chomsky’s onderzoek zich op wat hij het “minimalistische programma” noemde, waarmee hij probeerde aan te tonen dat de taalvermogens van de hersenen de minimale vermogens zijn die verwacht kunnen worden, gegeven bepaalde externe voorwaarden die ons onafhankelijk worden opgelegd. Met andere woorden, Chomsky begon minder nadruk te leggen op iets als een universele grammatica die in het menselijk brein is ingebed, en meer nadruk te leggen op een groot aantal plastische cerebrale circuits. En samen met deze plasticiteit zou een oneindig aantal concepten komen. De hersenen zouden dan overgaan tot het associëren van klanken en concepten, en de regels van de grammatica die wij waarnemen zouden in feite slechts de gevolgen, of neveneffecten, zijn van de manier waarop taal werkt. Op analoge wijze kunnen wij bijvoorbeeld regels gebruiken om de werking van een spier te beschrijven, maar deze regels verklaren slechts wat er in de spier gebeurt; zij verklaren niet de mechanismen die de hersenen gebruiken om deze regels te genereren.
Kritiek op Chomsky’s theorieën
Chomsky blijft dus geloven dat taal op de een of andere manier “voorgeorganiseerd” is binnen de neuronale structuur van het menselijk brein, en dat de omgeving slechts de contouren van dit netwerk vormt tot een bepaalde taal. Zijn benadering blijft dus radicaal tegenover die van Skinner of Piaget, voor wie taal uitsluitend wordt geconstrueerd door eenvoudige interactie met de omgeving. Dit laatste, behavioristische model, waarin de verwerving van taal niets anders is dan een bijproduct van een algemene cognitieve ontwikkeling op basis van sensomotorische interactie met de wereld, lijkt te zijn verlaten als gevolg van Chomsky’s theorieën.
Sinds Chomsky deze theorieën voor het eerst naar voren bracht, hebben evolutionaire biologen ze echter ondermijnd met de stelling dat het misschien alleen de algemene vermogens van de hersenen zijn die “voorgeorganiseerd” zijn. Deze biologen geloven dat om te proberen taal te begrijpen, we het niet moeten benaderen vanuit het standpunt van de syntaxis, maar veeleer vanuit dat van de evolutie en de biologische structuren die daaruit zijn voortgekomen. Volgens Philip Lieberman bijvoorbeeld is taal geen instinct dat gecodeerd is in de corticale netwerken van een “taalorgaan”, maar eerder een aangeleerde vaardigheid die gebaseerd is op een “functioneel taalsysteem” dat verdeeld is over talrijke corticale en subcorticale structuren.
Hoewel Lieberman erkent dat menselijke taal verreweg de meest geavanceerde vorm van dierlijke communicatie is, gelooft hij niet dat het een kwalitatief verschillende vorm is, zoals Chomsky beweert. Lieberman ziet geen noodzaak om een kwantumsprong in de evolutie te veronderstellen of een specifiek gebied in de hersenen dat de zetel van deze innovatie zou zijn geweest. Integendeel, hij zegt dat taal kan worden beschreven als een neurologisch systeem dat bestaat uit verschillende afzonderlijke functionele vermogens.
Voor Lieberman en andere auteurs, zoals Terrence Deacon, zijn het de neurale circuits van dit systeem, en niet een of ander “taalorgaan”, die een genetisch vooraf bepaalde set vormen die de mogelijke kenmerken van een taal beperkt. Met andere woorden, deze auteurs geloven dat onze voorouders manieren van communiceren hebben uitgevonden die verenigbaar waren met de natuurlijke vermogens van de hersenen. En de beperkingen die inherent zijn aan deze natuurlijke vermogens zouden zich dan hebben gemanifesteerd in de universele structuren van de taal.
Een andere benadering die een alternatief biedt voor Chomsky’s universele grammatica is de generatieve semantiek, ontwikkeld door taalkundige George Lakoff van de University of California in Berkeley. In tegenstelling tot Chomsky, voor wie de syntaxis onafhankelijk is van zaken als betekenis, context, kennis en geheugen, toont Lakoff aan dat semantiek, context en andere factoren een rol kunnen spelen in de regels die de syntaxis bepalen. Bovendien wordt de metafoor, die eerdere auteurs als een eenvoudig linguïstisch hulpmiddel beschouwden, voor Lakoff een conceptueel construct dat essentieel en centraal is voor de ontwikkeling van het denken.
Ten slotte zijn er, zelfs onder de auteurs die Chomsky’s universele grammatica omarmen, verschillende tegenstrijdige standpunten, met name over hoe deze universele grammatica kan zijn ontstaan. Steven Pinker, bijvoorbeeld, neemt een adaptatie-standpunt in dat aanzienlijk afwijkt van de exaptatie-these van Chomsky.