Op 2 oktober 1940 tekende Ludwig Fischer, gouverneur van het district Warschau in het bezette Algemeen Bestuur van Polen, het bevel om officieel een Joods district (getto) in Warschau te creëren. Het zou het grootste getto worden in het door de nazi’s bezette Europa.
Alle Joden in Warschau moesten voor 15 november 1940 verhuizen naar het gebied van het getto. Het getto werd op die datum verzegeld. In totaal 113.000 niet-Joodse Polen werden gedwongen zich te hervestigen aan de ‘Arische kant’ en werden vervangen door 138.000 Joden uit andere districten van de hoofdstad.
Het getto bereikte zijn hoogste aantal inwoners in april 1941. Binnen de muur woonden 395.000 Varsoviërs (inwoners van Warschau) van Joodse afkomst, 50.000 mensen uit het westelijk deel van het district Warschau, 3.000 uit het oostelijk deel en 4.000 Joden uit Duitsland (allen hervestigd in de eerste maanden van 1941). In totaal waren er ongeveer 460.000 inwoners. 85.000 van hen waren kinderen tot 14 jaar.
De leefomstandigheden in het getto waren zeer moeilijk. De bevolkingsdichtheid was extreem, er woonden 146.000 mensen per vierkante kilometer, wat neerkwam op gemiddeld 8 tot 10 mensen per kamer. Joden uit andere districten van Warschau en uit andere steden mochten alleen het absolute minimum meenemen – meestal persoonlijke bezittingen en beddengoed. Dat betekende onmiddellijke armoede en een grote sociale achterstand ten opzichte van de oorspronkelijke bewoners van de vooroorlogse wijk van het getto. Maar over het algemeen had slechts een zeer klein percentage van de gettobevolking enige vorm van regulier werk of enige andere bron van inkomsten. Handel op straat werd voor velen een noodzaak en alles kon worden geruild.
De Duitse overheid beperkte de voedselvoorziening opzettelijk tot het absolute minimum, waardoor de bevolking vanaf het allereerste begin van het bestaan van het getto bijna verhongerde. Het smokkelen van voedsel, voornamelijk door kinderen, vanuit de ‘Arische kant’ was de enige mogelijkheid om het getto van voorraden te voorzien. Ondervoeding, overbevolking en gebrek aan medische zorg brachten een andere dodelijke factor in het dagelijks leven van de bewoners van het getto – tyfus.
De resultaten waren werkelijk afschuwelijk – tussen oktober 1940 en juli 1942 stierven ongeveer 92.000 Joodse inwoners van het getto van de honger, ziektes en kou, wat neerkwam op bijna 20% van de gehele bevolking. De vreselijke omstandigheden in het getto dwongen veel Joden te vluchten. De Duitse reactie was voorspelbaar:
Joden die zonder toestemming de voor hen gereserveerde wijk verlaten, riskeren de doodstraf. Dezelfde straf wacht een ieder die willens en wetens onderdak verleent aan zulke Joden.
Opgenomen uit een officiële Duitse aankondiging – waarschijnlijk te zien aan beide zijden van de gettomuur.
Op 21 juli 1942 begonnen de nazi’s met de ‘Gross-Aktion Warschau’, de operatie van massadeportatie van Joden in het getto van Warschau naar het vernietigingskamp Treblinka, 80 km ten noordoosten. Op 21 september waren ongeveer 300.000 inwoners van het getto van Warschau omgekomen in de gaskamers van het kamp. In oktober 1942 voerden de Duitsers een nieuwe volkstelling uit – er waren nog slechts 35.639 mensen in het getto, ongeveer 10% van het aantal dat in juli van hetzelfde jaar was geregistreerd. De overgeblevenen waren voornamelijk Joden die in verschillende door de Duitsers geleide bedrijven werkten, die mochten blijven en met hun werk de Duitse oorlogsinspanningen ondersteunden. In feite was het aantal overgebleven inwoners veel hoger; nog eens 30.000 Joden leefden in het getto zonder te worden geteld.
Op 19 april 1943 stonden de overgebleven resten van de Joodse bevolking van Warschau op om een laatste strijd te leveren tegen de nazi’s. De nazi-troepen, onder leiding van SS-Gruppenführer Jürgen Stroop, vernietigden systematisch de Joodse wijk en roeiden elke vorm van verzet uit. 56.065 van de overgebleven Joden van Warschau werden gedood in de strijd, vermoord of gedeporteerd naar vernietigingskampen. Medio mei 1943 hield het getto van Warschau op te bestaan.
In de zomer van 1941 bezocht Willi Georg, een Duitse seinwachter van het leger, het getto op bevel van zijn commandant. Als vooroorlogse beroepsfotograaf maakte hij tijdens zijn eendaagse bezoek aan het getto vier filmrolletjes – ongeveer 160 foto’s. Zijn Leica camera met een vijfde rolletje werd in beslag genomen door een Duitse politiepatrouille toen hij werd gezien terwijl hij door de straten van het getto zwierf. Gelukkig voor hem werden de andere vier in zijn zak niet gevonden.
Er is enig mysterie rond zijn foto’s. Waarom leken veel van de gefotografeerde personen zo positief op hem te reageren? Zou het kunnen zijn dat hij in zijn burgerkleding liep in plaats van in zijn uniform? Wisten de bewoners van het getto wie hij was? Op sommige foto’s lijkt het erop dat ze wisten dat hij een Duitse militair was – ze nemen hun hoed af en kijken hem met strenge gezichten aan. Misschien stelde hij zich voor, of probeerde hij met hen te praten in gebroken Pools? Mogen we aannemen dat zijn houding tegenover de mensen die hij fotografeerde sympathiek was – hij bewaarde de beelden tenslotte gedurende de hele oorlog en maakte ze daarna openbaar. Helaas zullen we het antwoord op deze vragen misschien nooit weten.
Willi Georgs foto’s tonen een periode in de geschiedenis van het getto waarin het leven voor sommige bewoners nog draaglijk was. Mensen drijven handel op straat, huisvrouwen zoeken naar beddengoed van goede kwaliteit, kinderen vinden nog vertier in alledaagse situaties. In de etalages van sommige winkels is zelfs een beperkte keuze aan levensmiddelen te koop. Trams, bestuurd door arbeiders van de “Arische kant”, zorgen voor een beperkte openbare vervoersdienst. Op hetzelfde ogenblik dat deze dingen gebeurden, stierven echter vele anderen – vooral kinderen en bejaarden – op straat aan ondervoeding. Het contrast is schokkend. Hun situatie is een voorbode van wat de gettobewoners te wachten stond – uithongering, ziekten en deportatie naar vernietigingskampen. De foto’s van Willi Georg maken deel uit van vier bekende fotosets, genomen door Duitse militairen in het getto van Warschau. Van deze vier is slechts een deel van de collectie van Willi Georg in ons bezit. Zijn foto’s spreken voor zich.