Vraag: Hallo Albert,
Vele jaren geleden is mij geleerd dat je aan de laatste noot of noten van een muziekstuk kunt zien in welke toonsoort het staat, als je tenminste niet de toonsoort aan het begin van het muziekstuk begrijpt.
Dat gezegd hebbende, ik oefen een muziekstuk van Chopin dat in F mineur is geschreven. Ik weet dat de relatieve majeur A is, toch? Het eindigt ook in A.
Ik vind het moeilijk om dit te omschrijven, maar waarom wordt muziek zo geschreven?
Waarom schrijf je de muziek niet gewoon in A en noem je het (Titel) in A?
Veel dank,
– Brian (Colombia, Zuid-Amerika)
Albert’s antwoord: In de eerste plaats zijn muziekvormen van nature dramatisch, niet voorschrijvend! Er is geen regel die zegt dat een muziekstuk moet eindigen in dezelfde toonsoort als waarin het begint. (Het is toevallig wel een conventie, zoals voor de klassieke – dat wil zeggen het klassieke tijdperk, een kleine subset van wat wij “klassieke” muziek noemen – sonatevorm.)
Chopin brak met de conventie in zijn Tweede Ballade. Hij begint in F-groot en eindigt in A-klein. Over het algemeen wordt het gecatalogiseerd als Ballade Nr. 2 in F groot, Op. 38, maar Murray Perahia vermeldde het als Ballade Nr. 2 in A klein, Op. 38 in zijn opname van Chopin’s Ballades.
Je kunt de relatieve mineur van een majeurtoonaard berekenen door eenvoudig de toon een kleine terts lager te nemen dan de tonica. De relatieve mineur van C majeur is dus A mineur, want A is een kleine terts lager dan C.
Het omgekeerde geldt natuurlijk ook. De relatieve majeur van een mineurtoonaard is een kleine terts hoger dan de tonica. C majeur is dus de relatieve majeur van A mineur, omdat C een kleine terts hoger is dan A.
De relatieve majeur van F mineur is dus A-flat majeur, omdat A-flat een kleine terts hoger is dan F.
Zorg ervoor dat je de toetssignatuurkaart en de Cirkel van Vijftien bestudeert, zodat je met alle toonsoorten vertrouwd bent.
Ook is het kijken naar het slotakkoord van een stuk om te bepalen in welke toonsoort het staat, slechts een ruwe richtlijn. Veel stukken in de mineurstemming eindigen in parallel majeur. Een voorbeeld hiervan zijn barokwerken die eindigen met de zogenaamde Picardische terts, waarbij de derde graad van de ladder in een werk in de kleine modus wordt verhoogd, waardoor het slotakkoord majeur wordt. Een werk in F mineur zou bijvoorbeeld kunnen eindigen in het parallelle majeur, F majeur.
Nog niet helemaal betrouwbaar is het kijken naar het eerste akkoord. Beethoven begint zijn Pianosonate in Es-groot, Op. 31, Nr. 3, met een omgekeerde kleine septiem op de tweede trap van de ladder (mineur ii 6-5)! Minder radicaal is dat in sommige werken, zelfs in delen in sonatevorm uit de klassieke periode, de “echte” toonsoort van het deel pas wordt bereikt nadat een inleiding is gespeeld. Beethoven gebruikt deze strategie in de vorige sonate in dat opus, de “Tempest” Sonate, Op. 31, Nr. 2. De “Tempest” Sonata begint op de dominant (in dit geval een A-groot akkoord), met materiaal dat is ontworpen om een opera-recitatief te imiteren. Het effect is van een geïmproviseerde inleiding voordat de thuistoonaard van D mineur wordt bereikt, op welk punt de “echte” sonate begint.
Ten slotte komt een toonsoort niet altijd overeen met de Kring van Vijven, die alleen majeur en mineur toonaarden weergeeft. Het eerste deel van Bachs Vioolsonate in G-mineur staat niet in G-mineur, ondanks de twee mollen! In plaats daarvan gebruikt Bach het dorian, dat ook twee mollen heeft. Om het eenvoudig te houden, kan je eender welke toonaard nemen, de toonhoogtes A tot G opschrijven, en de toonladder op eender welke noot beginnen.
De enige echte oplossing om de toonsoort van een muziekstuk te bepalen is het leren van harmonie, toonsoorten en muzikale vormen. Onthoud altijd dat harmonie niet gaat over technische regels op papier, maar vooral over wat we horen en hoe we horen.
Blijf op de hoogte van nieuws en updates!
Toet u aan bij onze mailinglijst om het laatste nieuws en updates van ons team te ontvangen.
Geen zorgen, uw informatie wordt niet gedeeld.
Start vandaag met leren