Abstracte kunst: Kunst gemaakt vanuit een realistische situatie maar onrealistisch weergegeven. Afbeeldingen in abstracte kunst worden “geabstraheerd” van afbeeldingen uit het echte leven Acrylverf: Een plastic, in water oplosbaar pigment dat gebruikt wordt om te schilderen. Esthetiek: Oorspronkelijk de studie van mooie dingen. Maar tegenwoordig verwijst esthetiek naar de studie of het begrip van alles wat visueel aangenaam is of “werkt” binnen de grenzen van de principes van de kunst. Analoge kleuren: Kleuren naast elkaar op de kleurencirkel. Toegepaste kunst: Een functioneel object of arrangement waarbij de principes van de kunst worden toegepast. Verwijst naar dingen zoals aardewerk, interieurdecoratie, architectuur, meubilair, enz. Armatuur: Een structurele steun voor een voorwerp. Vooral gebruikt in de beeldhouwkunst om op te bouwen. Assemblage: Het gebruik van gevonden voorwerpen of driedimensionale objecten om een kunstwerk te maken. Evenwicht: Het kunstprincipe dat verwijst naar de ordening van elementen in een kunstwerk. Evenwicht kan zowel formeel symmetrisch, informeel asymmetrisch of radiaal zijn. Bindmiddel: De “lijm” die pigment bij elkaar houdt en zorgt dat het aan een oppervlak blijft kleven. Bisque: Klei voorwerpen die één keer gebakken zijn. (Ongeglazuurd) Penseeltekening: Een afbeelding gemaakt met een penseel, meestal met Oost-Indische inkt of waterverf, die eerder een lineaire kwaliteit heeft dan een schilderachtige afwerking. Borstbeeld: Een beeldhouwwerk dat alleen de hals en het hoofd van een persoon voorstelt. Kalligrafie: Betekent letterlijk mooie lijn. Verwijst doorgaans naar een vorm van schrijven waarbij een brede penpunt wordt gebruikt. Canvas: Grof doek of zware stof die moet worden opgespannen en gegrond om te gebruiken voor het schilderen, met name voor olieverfschilderijen. Keramiek: Voorwerpen van klei die tweemaal zijn gebakken, de tweede keer met een glazuur. Krijt: Zachte kalksteen, soms gebruikt als tekenmateriaal of gemengd om pastels en andere kleurpotloden te maken. Houtskool: Een tekenmateriaal gemaakt van verkoold hout. Chiaroscuro: Italiaans woord voor “licht-schaduw”. Het gebruik en de balans van licht en schaduw in een schilderij, en in het bijzonder het gebruik van sterke contrasten. Klei: Een natuurlijke, vochtige aardesubstantie die wordt gebruikt bij het maken van bakstenen, tegels, aardewerk en keramisch beeldhouwwerk. Collage: Een ordening van vormen die op een achtergrond worden geplakt. Collagraph: Een afdruk gemaakt van een collage van geassorteerde geplakte materialen zoals papier, karton, touw enz. Kleur: een element van de kunst dat verwijst naar “tint”. Kleurenwiel: De organisatie van kleuren op een wiel. Wordt gebruikt om kleurenschema’s te helpen begrijpen. Complimentaire kleuren: Kleuren tegenover elkaar op het kleurenwiel. Wanneer twee complementaire kleuren met elkaar worden gemengd, krijgt men een neutrale tint Compositie: De ordening van de onderdelen van een kunstwerk. Computerkunst: Kunst gemaakt met behulp van een computerprogramma. Conceptuele kunst: Kunst waarbij het idee, in plaats van het eigenlijke object, het belangrijkste kenmerk is. Vooral populair in de jaren 1960. Ontwerp: Van het Italiaanse woord dat “tekenen” betekent, wat ook het plannen en componeren impliceerde. Tweeluik: Schilderij, meestal een altaarstuk, opgebouwd uit scharnierende panelen. Tekening: Voorstellingen op een plat vlak meestal gemaakt met pen, potlood, krijt of verf met de nadruk op lijn. Aardekleuren: Pigmenten gemaakt met aarde (vuil) die metaaloxiden bevatten gemengd met een bindmiddel zoals lijm. Eitempera: Verf gemaakt van pigment in poedervorm en samengebonden met eigeel of eiwit. Het meest gebruikte schildermateriaal vanaf de 12e eeuw tot de opkomst van de olieverf.
Emphasis: Een principe in de kunst waarbij belangrijke elementen en ideeën via compositie worden benadrukt. Gravure: Een proces, gebruikt door prentmakers, waarbij lijnen worden ingesneden of gekrast in een houtblok of metalen plaat waarvan een afdruk is gemaakt. Omgevingskunst: Kunst gemaakt op een grote schaal, waarbij een door de mens gemaakte omgeving wordt gecreëerd, zoals architectuur, beeldhouwkunst, licht of landschap. Ooghoogte: Met betrekking tot perspectief is ooghoogte de visie van de kunstenaar op waar de waargenomen lijn of het perspectief vandaan komt. Voorgevel: De voorkant of het gezicht van een gebouw. Figuratief: Kunstwerk gebaseerd op de menselijke vorm. Beeldende kunst: Een term die wordt gebruikt om werk te beschrijven dat zonder een bepaalde functie is. Typisch schilderijen, beeldhouwwerk, tekeningen en prenten. Bakken: Het proces van het bakken van klei in een oven of in een bankvuur buiten (zoals raku stoken). Door dit proces verhardt de klei en wordt hij zeer permanent. Fixatief: Vernis dat op een oppervlak wordt gespoten of geschilderd om vegen of uitsmeren te voorkomen. Meestal op een houtskool- of krijtpastelwerk. Volkskunst: Kunst gemaakt door ongeschoolde beoefenaars. Typisch levendige, kleurrijke kunstwerken in een ietwat “naïeve” stijl. Verkorting: Een regel in perspectief om de illusie te wekken van naar voren komen of terugwijken in de ruimte. Vorm: Een element van kunst gericht op alle drie de dimensies (hoogte, breedte en diepte). Gesso: Een voorbereiding of grondlaag van krijt of gips voor tempura- of olieverfschilderijen die op het schilderijoppervlak wordt geschilderd. Vergulden: Het aanbrengen van bladgoud op een schilderij of ander oppervlak. Glazuur: Een transparante of halfdoorzichtige coating van een kleur of vlek die wordt gebruikt over olieverfschilderijen, gipsen beeldhouwwerk of keramiek. Gouache: Een aquarelverf vermengd met witte pigmenten waardoor deze dekkend wordt en meer gewicht en body krijgt. Greenware: Gedroogde kleivormen die niet zijn gebakken. Arabische gom: Een bindmiddel gebruikt in aquarelverf gemaakt van de gom van een acaciaboom. Horizon lijn: De horizontale lijn die de hemel onderscheidt van de aarde, of de grond van de muur. De ooghoogte van de blik van de kunstenaar. Ook, waar het verdwijnpunt ligt in een perspectief tekening. Tint: De technische verwijzing naar kleur. Illustratie: Een afbeelding die geschreven tekst begeleidt en helpt bij de interpretatie ervan. Impressionisme: Een stroming in de 19e eeuw die een brug sloeg tussen de “realistische” traditie en de moderne stromingen van de 20e eeuw. De nadruk van het impressionisme lag op licht en atmosfeer. Oost-Indische inkt: Een watervaste inkt gemaakt van lampzwart. Oven: Een grote “oven” die gebruikt wordt voor het bakken van kleiwerk. Lijn: Een kunstelement dat gebruikt wordt bij tekenen, schilderen en beeldhouwen. Een lijn is het pad van een bewegend punt. Lineair perspectief: Het creëren van de illusie van diepte op een beeldvlak met behulp van lijnen en een verdwijnpunt. Manilla papier: Een teken- en kleurpapier voor algemeen gebruik. Gewoonlijk crèmekleurig. Marquette: Frans woord voor “klein model”. Vooral gebruikt door beeldhouwers als een “schets” van hun werk. Meesterwerk: Een kunstenaars mooiste werk, of een bijzonder fraai werk. Medium: Het proces of materiaal gebruikt in een kunstwerk. Modelleren: Het weergeven, of het maken van sculpturale, driedimensionale vormen, meestal met klei of was. Ook het driedimensionaal laten lijken van tweedimensionale oppervlakken, door gebruik van licht en schaduw, kleur en massa. Monochromatisch: Tinten en schakeringen van één tint of kleur. Monochroom: Lichte en donkere tinten van een enkele kleur. Mozaïek: Afbeeldingen gemaakt met behulp van kleine tesserae gerangschikt en gelijmd in een ontwerp of compositie. Mozaïeken stammen uit de tijd van de oude Grieken en Romeinen en werden meestal gebruikt om muren en vloeren te versieren. Muurschildering: Een schildering op een muur of op een oppervlak dat aan een muur moet worden bevestigd. Krantenpapier: Krantenpapier dat wordt gebruikt voor schetsen, voorbereidende tekeningen en drukwerk. Olieverf: Verf gemaakt door gemalen pigment te mengen met olie (meestal lijnolie) als bindmiddel. Oliepastel: Kleurpotloden op oliebasis. Palet: Het oppervlak dat wordt gebruikt om verf op te doseren en te mengen. Papier mache: Kunstwerken gemaakt met krantenstroken die zijn bevochtigd met behangplaksel of wasstijfsel. Patroon: Ontwerp, motief of symbool dat steeds wordt herhaald. Perspectief: De illusie van een driedimensionale ruimte op een tweedimensionaal oppervlak door het gebruik van verdwijnpunt, convergerende lijnen en afnemende afmetingen van voorwerpen. Fotomontage: Het gebruik van uitgesneden foto’s om een kunstwerk te maken. Beeldvlak: Het oppervlak van een schilderij alsook een mentale constructie waardoor alle picturale elementen worden gerangschikt. Pigment: Kleurstof, die bij vermenging met een bindmiddel een verf vormt. Pointillisme: Een afbeelding gemaakt met het gebruik van kleine stippen of punten. Portretkunst: Schilderij of beeldhouwwerk dat de gelijkenis van een persoon weergeeft. Primaire kleuren: De basiskleuren die gebruikt kunnen worden om andere kleuren te mengen. De primaire kleuren zijn rood, geel en blauw. Prent: Het proces van het maken van kunst van een ingekrast oppervlak dat is geïnkt en gedrukt op een geschikt oppervlak zoals papier. Reliëf: Een projectie van een oppervlak. Een laag reliëf, zoals een munt, wordt bas-reliëf genoemd. Rubber Cement: Een schone, sneldrogende latex soort lijm. Uitstekend voor papierprojecten. Rillen: Een techniek die wordt gebruikt ter voorbereiding van het aan elkaar cementeren van twee stukken klei met behulp van een reeks ingesneden lijnen. Beschrijft ook een proces voor het maken van inkepingen en het vouwen van papier met gebogen lijnen. Secundaire kleuren: Oranje, groen en paars. Schaduw: Verwijst naar de donkerdere waarden van een kleur. Vorm: Het element van kunst dat een tweedimensionaal gebied (hoogte en breedte) beschrijft. Schets: Voorlopige of ruwe schets, meestal gemaakt met potlood, krijt, pen, penseel of pastel. Slip: Gedroogde, fijngemalen klei gemengd met water tot een romige consistentie. Wordt gebruikt als bindmiddel om twee stukken klei samen te voegen. Stilleven: Levenloze voorwerpen die worden afgebeeld in een tekening, schilderij of collage. Temperaverf: Een dekkende, in water oplosbare verf, verkrijgbaar in vloeibare vorm of in poedervorm. Textuur: De kwaliteit van een oppervlak. Een van de zeven elementen van de kunst. Tint: Een tint gemengd met wit om lichtere waarden te creëren. Toon: De hoeveelheid licht of schaduw in een kleur. Het waardebereik in een schilderij. Waarde: Het bereik van lichtheid of donkerheid in een kleur. Een grijsschaal toont het waardenbereik in de fotografie. Aquarelverf: Pigment met een in water oplosbaar bindmiddel. Verkrijgbaar in halfvochtige cakes of tubes. Wiggen: Een methode om klei te bereiden door het te kneden en te persen om luchtbellen te verdrijven en het plastischer te maken.