Limelight, eerste theaterspot, ook een populaire term voor het gloeiende calciumoxide licht dat in 1816 door Thomas Drummond werd uitgevonden. Drummonds lamp, die bestond uit een blok calciumoxide dat tot gloei werd verhit in stralen brandende zuurstof en waterstof, gaf een zacht, zeer helder licht dat kon worden gericht en gefocusseerd. Het werd voor het eerst gebruikt in een theater in 1837 en werd tegen de jaren 1860 op grote schaal gebruikt. Door zijn intensiteit was het nuttig als schijnwerper en voor de realistische simulatie van effecten zoals zonlicht en maanlicht. Schijnwerpers die vooraan op het balkon werden geplaatst, konden ook worden gebruikt voor de algemene verlichting van het toneel en zorgden voor een natuurlijker licht dan het voetlicht. De uitdrukking “in de schijnwerpers” verwees oorspronkelijk naar de meest begeerde plaats op het toneel, vooraan en in het midden, die schitterend verlicht werd door kalklichten.
Het grootste nadeel van kalklicht was dat elk licht de bijna voortdurende aandacht van een individuele operator vereiste, die het blok calciumoxide steeds moest bijstellen terwijl het brandde en de twee gascilinders moest verzorgen die het van brandstof voorzagen. Elektrische verlichting in het algemeen en de elektrische boogspot vervingen de schijnwerper laat in de 19e eeuw.