Lentische watersystemen bestaan uit stilstaande waterlichamen, zoals meren, vijvers en zeeën. Tijdens perioden van droogte houden deze systemen het vaak langer uit dan hun kleinere tegenhangers en kunnen organismen blijven leven ondanks de verminderde aanvoer. Deze lichamen, vaak diep met meerdere zones ervaren veel dingen die lotische watersystemen niet doen. Lentic watersystemen bestaan uit meerdere zones, littoraal, limnetisch, verticaal, en benthisch.
Het epilimnion, of oppervlaktewater, is het gebied waar het meeste leven te vinden is. Deze zone heeft ’s zomers een hoog zuurstofgehalte; het warmere water met het meeste zonlicht houdt de meeste zuurstof vast, waardoor hier de grootste hoeveelheid leven kan gedijen.
In het metalimnion, of de middelste watermassa, begint de temperatuur van het water te dalen. Het leven is hier niet zo overvloedig als in het oppervlaktewater, maar er zijn nog steeds veel organismen die hier kunnen worden gevonden. Vaak begint hier de thermocline, een thermocline is een punt waar de watertemperatuur ongeveer een graad Celsius per meter daalt.
Het hypolimnion is de warmste zone in de winter en de koudste in de zomer. Het is het onderste gedeelte, waar soms geen licht doordringt. In deze zone is het grootste deel van het jaar het minste leven te vinden.
Overgangen treden op wanneer het water in lichamen gelaagd is, waarbij het water van de bodem van de massa wordt vermengd met het water dicht bij de oppervlakte. Dit gebeurt in het voorjaar en in de herfst.