De Amerikaanse Quaker Lucretia Coffin Mott (1793-1880) was een pionier op het gebied van feminisme en radicale abolitie.
Lucretia Coffin werd geboren op 3 januari 1793 op het eiland Nantucket in Massachusetts. Haar vader was kapitein op een walvisvaarder en haar moeder winkelierster. Het gezin werd Quakers en verhuisde in 1804 naar het vasteland. Eilandvrouwen waren zelfredzaam en Quakers onderscheidden zich door de hoge plaats die zij aan vrouwen toekenden. Lucretia’s onafhankelijke opvattingen waren dan ook niet mis te verstaan. Ze werd opgeleid in Boston en New York. Na kort als onderwijzeres gewerkt te hebben, trouwde ze in 1811 met James Mott. Hij begon een zaak met Lucretia’s vader in Philadelphia.
Op 28-jarige leeftijd werd Mott Quaker-predikant, en toen het kerkgenootschap verdeeld raakte over leerstellige kwesties steunde zij de liberale, of Hicksite, factie. De Motts waren abolitionisten, en hun huis werd een station op de Underground Railroad, waarlangs slaven uit het Zuiden naar het Noorden konden ontsnappen. Mott hielp bij de oprichting van de eerste antislavernijvereniging voor vrouwen in 1837, en hielp later, samen met andere militante abolitionistische vrouwen, William Lloyd Garrison bij de overname van de American Antislavery Society.
Hoewel Mott een radicale abolitionist was, was zij geen typische agitator. In een tijd waarin de zaken van vrouwenrechten en abolitie levendige persoonlijkheden aantrokken, viel zij op door haar zachte manieren en ontwapenende zachte manieren. Ze was een geliefd figuur, vooral omdat haar lieve karakter werd aangevuld met een onwrikbare toewijding aan principes.
In 1840 was Mott een van de vrouwen die Garrison vergezelden naar Londen voor een wereldwijde antislavernijconventie. De orthodoxe Quakers en Engelse abolitionisten die de bijeenkomst domineerden weigerden hen een plaats te geven, uit angst dat de conventie belachelijk zou lijken als er vrouwen aan deelnamen. Garrison, die met de afgewezen vrouwen op de tribune zat, merkte de tegenstrijdigheid op van een conventie voor de afschaffing van de slavernij “en op de drempel daarvan de helft van de wereld van hun vrijheid beroven”. Zoals de meeste Amerikaanse vrouwen vond Mott het een pijnlijke ervaring.
Op de conventie ontmoette Mott de jonge Elizabeth Cady Stanton, die er met haar man was. Hun vriendschap ontwikkelde zich, hoewel beiden drukbezette echtgenotes en moeders waren, en Mott betrokken was bij de bevordering van vrede, matiging en afschaffing, naast de rechten van de vrouw. Mott inspireerde haar jonge protégé, die na verloop van tijd radicaler werd dan haar mentor. Dit werd duidelijk op de Woman’s Rights Convention in Seneca Falls, N.Y., die door Stanton was bijeengeroepen – de eerste van dit soort conferenties. Mott vond dat de resolutie waarin om vrouwenkiesrecht werd gevraagd, te ver vooruitliep op de publieke opinie.
Tijdens de Burgeroorlog sprak Mott zich uit voor het 13e Amendement op de Grondwet. Ze was diep bedroefd over de breuk in de vrouwenbeweging die eind jaren 1860 ontstond.
Verder lezen
Otelia Cromwell, Lucretia Mott (1958), is een goede wetenschappelijke biografie. Anna D. Hallowell, ed., James and Lucretia Mott: Life and Letters (1884), is nuttig, en dat geldt ook voor de delen 1 (1881), 2 (1882), en 3 (1888) van de History of Woman Suffrage, geredigeerd door Elizabeth Cady Stanton, Susan B. Anthony, en Matilda Joslyn Gage.