Mazelen
Aanvaardbaar vermoeden van mazelenimmuniteit (ten minste een van de volgende):
– Documentatie van leeftijdsgeschikte vaccinatie tegen mazelenvirus.
– Laboratoriumbewijs van immuniteit (IgG in serum; equivocale resultaten moeten als negatief worden beschouwd).
– Bevestiging van mazelen in het laboratorium.
– Geboorte vóór 1957.
Personen die mazelen-specifieke IgG-antilichamen hebben die aantoonbaar zijn met een algemeen gebruikte serologische test, worden geacht voldoende laboratoriumbewijs van mazelenimmuniteit te hebben. Personen met een onduidelijk serologisch testresultaat hebben geen adequaat vermoeden van immuniteit en moeten als vatbaar worden beschouwd, tenzij zij andere bewijzen van immuniteit tegen mazelen hebben.
Gedocumenteerde leeftijdsgeschikte vaccinatie heeft voorrang op de resultaten van latere serologische tests. Indien een persoon die twee gedocumenteerde doses mazelen bevattend vaccin heeft gehad serologisch wordt getest en daarbij negatief of onduidelijk mazelenresultaat wordt vastgesteld, wordt niet aanbevolen dat de persoon een extra dosis vaccin toegediend krijgt. Dergelijke personen moeten worden beschouwd als personen met een vermoeden van immuniteit.
Bof
Acceptabel vermoeden van bofimmuniteit (ten minste een van de volgende):
– Documentatie van leeftijdsgeschikte vaccinatie tegen het bofvirus.
– Laboratoriumbewijs van immuniteit (IgG in serum; equivocale resultaten moeten als negatief worden beschouwd).
– Laboratoriumbevestiging van ziekte.
– Geboren vóór 1957.
Rubella
Acceptabel vermoeden van rubella-immuniteit (ten minste een van de volgende):
– Documentatie van 1 dosis levend rubellavirus-bevattend vaccin.
– Laboratoriumbewijs van immuniteit (IgG in serum; equivocale resultaten moeten als negatief worden beschouwd).
– Laboratoriumbevestiging van ziekte.
– Geboren vóór 1957 (behalve vrouwen in de vruchtbare leeftijd die zwanger zouden kunnen worden).