De historisch bekendste en meest onderzochte maîtresses zijn de koninklijke maîtresses van Europese vorsten, bijvoorbeeld Agnès Sorel, Diane de Poitiers, Barbara Villiers, Nell Gwyn en Madame de Pompadour. Het hebben van een maîtresse was in Europa niet beperkt tot de adel en de adel, maar drong door tot in de sociale rangen, in wezen tot elke man die zich dat kon veroorloven. Elke man die zich een maîtresse kon veroorloven, kon er een (of meer) hebben, ongeacht zijn sociale positie. Een rijke koopman of een jonge edelman had misschien een minnares. Een maîtresse was meestal een bezigheid voor een jongere vrouw die, als zij geluk had, zou kunnen trouwen met haar minnaar of met een andere man van stand.
De ballade “The Three Ravens” (gepubliceerd in 1611, maar mogelijk ouder) roemt de trouwe maîtresse van een gedode ridder, die haar dode minnaar begraaft en vervolgens sterft aan de inspanning, omdat zij in een vergevorderd stadium van zwangerschap was. De ballade-maker kent deze rol toe aan de minnares van de ridder (“leman” was de gebruikelijke term in die tijd) in plaats van aan zijn vrouw.
Aan de hoven van Europa, met name Versailles en Whitehall in de 17e en 18e eeuw, had een minnares vaak veel macht en invloed. Een koning kon vele maîtresses hebben, maar had ook één “favoriete maîtresse” of “officiële maîtresse” (in het Frans: maîtresse en titre), zoals Louis XV en Madame de Pompadour. De maîtresses van zowel Lodewijk XV (met name Madame de Pompadour) als Charles II werden vaak geacht grote invloed uit te oefenen op hun minnaars, waarbij de relaties openlijk geheim waren. Behalve rijke kooplieden en koningen is Alexander VI slechts één voorbeeld van een paus die maîtresses had. Hoewel de zeer rijken een maîtresse voor het leven konden houden (zoals George II van Groot-Brittannië deed met “Mrs Howard”, zelfs nadat zij niet langer romantisch verbonden waren), was dat niet het geval voor de meeste vrouwen die een minnares hadden.
In 1736, toen George II net was opgeklommen, laat Henry Fielding (in Pasquin) zijn Lord Place zeggen: “Maar, juffrouw, iedereen houdt nu en wordt gehouden; er bestaan tegenwoordig geen huwelijken meer, tenzij alleen maar Smithfield-contracten, en dat voor het onderhoud van gezinnen; maar dan houden man en vrouw zich allebei binnen veertien dagen aan elkaar”.
Soms bevindt de maîtresse zich in een superieure positie, zowel financieel als sociaal, ten opzichte van haar minnaar. Van Catharina de Grote is bekend dat zij als weduwe tijdens haar bewind een verhouding had met verschillende opeenvolgende mannen; maar zoals veel machtige vrouwen uit haar tijd verkoos zij, ondanks het feit dat zij weduwe was en vrij om te trouwen, haar macht niet te delen met een echtgenoot en gaf zij er de voorkeur aan de absolute macht alleen te behouden.
In de literatuur wordt in D.H. Lawrence’s roman Lady Chatterley’s Lover uit 1928 een situatie geschetst waarin een vrouw de minnares wordt van de jachtopziener van haar echtgenoot. Tot voor kort werd het nemen door een vrouw van een sociaal inferieure minnaar veel schokkender gevonden dan de omgekeerde situatie.
20e eeuwEdit
In de 20e eeuw, toen veel vrouwen beter opgeleid werden en beter in staat waren in hun eigen onderhoud te voorzien, vonden minder vrouwen voldoening in de positie van minnares en hadden ze vaker relaties met ongehuwde mannen. Naarmate echtscheidingen sociaal aanvaardbaarder werden, was het voor mannen gemakkelijker om van hun vrouwen te scheiden en te trouwen met de vrouwen die vroeger misschien hun minnaressen waren geweest. De praktijk van het hebben van een minnares bleef bestaan onder sommige getrouwde mannen, vooral onder de welgestelden. Af en toe trouwden mannen met hun minnaressen. Wijlen Sir James Goldsmith verklaarde bij zijn huwelijk met zijn maîtresse, Lady Annabel Birley: “Als je met je maîtresse trouwt, creëer je een vacature”.