Merkargument

Om Descartes’ argument te begrijpen is het nodig enkele van de metafysische vooronderstellingen die Descartes hanteert te begrijpen.

Graden van werkelijkheidEdit

Descartes zegt,

“Ongetwijfeld komen de ideeën die voor mij substanties voorstellen op iets meer neer en bevatten zij, om zo te zeggen, in zichzelf meer objectieve werkelijkheid dan de ideeën die slechts modi of accidenten voorstellen. Nogmaals, het idee dat mij mijn begrip geeft van een allerhoogste God…heeft zeker meer objectieve werkelijkheid in zich dan de ideeën die eindige substanties voorstellen. Nu is het duidelijk door het natuurlijke licht dat er minstens evenveel werkelijkheid moet zijn in de efficiënte en totale oorzaak als in het gevolg van die oorzaak. Want waar, vraag ik, kan het gevolg zijn werkelijkheid vandaan halen, als het niet van de oorzaak komt? En hoe zou de oorzaak die aan het gevolg kunnen geven, als het die niet bezat? Hieruit volgt zowel dat iets niet uit niets kan ontstaan, als ook dat wat volmaakter is – dat wil zeggen, in zichzelf meer werkelijkheid bevat – niet kan ontstaan uit wat minder volmaakt is.”

Descartes beschrijft dit verder als ‘doorzichtig waar’. In een commentaar op deze passage zegt Williams: “Dit is een stukje scholastieke metafysica, en het is een van de meest opvallende aanwijzingen voor de historische kloof die er bestaat tussen Descartes’ denken en het onze, ondanks de moderne realiteit van veel andere dingen die hij schrijft, dat hij dit onintuïtieve en nauwelijks te begrijpen principe zonder blikken of blozen kan accepteren als vanzelfsprekend in het licht van de rede.”:120

In zijn eigen tijd werd het aangevochten door Hobbes die in de Bezwaren zegt: “Bovendien zou M. Descartes opnieuw moeten overwegen wat ‘meer werkelijkheid’ betekent. Laat de werkelijkheid toe dat er meer en minder is? Of denkt hij dat een ding meer van een ding kan zijn dan een ander? Zo ja, dan zou hij moeten overwegen hoe ons dit kan worden uitgelegd met die mate van duidelijkheid die elke demonstratie vereist, en die hij zelf elders heeft aangewend.”:130

Daarop antwoordt Descartes:

“Ik heb (…) heel duidelijk gemaakt hoe de werkelijkheid meer en minder toelaat. Een substantie is meer een ding dan een modus; als er echte kwaliteiten of onvolledige substanties zijn, zijn ze meer dingen dan modi, maar minder dan volledige substanties; en, tenslotte, als er een oneindige en onafhankelijke substantie is, is die meer een ding dan een eindige en afhankelijke substantie. Dit alles is volkomen vanzelfsprekend.”:130

Om Descartes’ Traditieargument te begrijpen is het niet nodig om de onderliggende Aristotelische metafysica volledig te begrijpen, maar wel om te weten dat

  • een oneindige substantie de meeste realiteit en meer realiteit heeft dan
  • een eindige substantie, die op haar beurt weer meer realiteit heeft dan
  • een modus.:160

Een substantie is iets dat onafhankelijk bestaat.:158 Het enige dat werkelijk onafhankelijk bestaat is een oneindige substantie, want zij is voor haar bestaan niet afhankelijk van iets anders. In deze context betekent ‘oneindige substantie’ ‘God’. Een eindige substantie kan onafhankelijk bestaan buiten haar afhankelijkheid van een oneindige substantie. Substantie’ impliceert niet ‘fysieke substantie’ – voor Descartes is het lichaam één substantie, maar de geest is ook een substantie.

Een ‘modus’ is “een manier of manier waarop iets gebeurt of wordt ervaren, uitgedrukt of gedaan.” In dit schema zal een substantie (b.v. een geest) een attribuut hebben (denken) en de modus zou kunnen zijn: willen of een idee hebben.:158

De mate van werkelijkheid hangt samen met de manier waarop iets afhankelijk is-“Modi zijn logisch afhankelijk van de substantie; ze ‘hangen erin als subject’…. Geschapen substanties zijn niet logisch, maar causaal afhankelijk van God. Zij zijn niet inherent aan God als subject, maar zijn effecten van God als schepper.”:134

Om verwarring te voorkomen is het belangrijk op te merken dat de mate van werkelijkheid niet gerelateerd is aan grootte – een bowlingbal heeft niet meer werkelijkheid dan een tafeltennisbal; een bosbrand heeft niet meer werkelijkheid dan een kaarsvlam.

Formele werkelijkheid en objectieve werkelijkheidEdit

Descartes zegt,

“De aard van een idee is zodanig dat het van zichzelf geen formele werkelijkheid vereist behalve wat het ontleent aan mijn denken, waarvan het een modus is. Maar wil een gegeven idee zo’n objectieve werkelijkheid bevatten, dan moet zij die zeker ontlenen aan een of andere oorzaak die ten minste evenveel formele werkelijkheid bevat als er objectieve werkelijkheid in het idee is.”

‘Formele werkelijkheid’ is ongeveer wat we bedoelen met ‘werkelijk bestaand.’:159 ‘Objectieve werkelijkheid’ betekent niet objectief tegenover subjectief, maar is meer het object van iemands gedachten, ongeacht of het daadwerkelijk bestaat of niet.:123 Cottingham zegt dat ‘objectieve werkelijkheid’ de ‘representatieve inhoud van een idee’ is.:49 Hatfield zegt “denk aan een ‘object’ van verlangen – een kampioenschap voor je favoriete sportteam, zeg maar. Het kan zijn dat het nu niet bestaat, en het hoeft nooit te hebben bestaan. In Descartes’ terminologie is wat een ‘objectieve werkelijkheid’ heeft, iets dat vervat zit in de mentale toestand van het subject en dus in hedendaagse termen zelfs ‘subjectief’ genoemd kan worden.”:159

Cruciaal in Descartes’ betoog is de manier waarop de niveaus van objectieve werkelijkheid worden bepaald. Het niveau van de objectieve werkelijkheid wordt bepaald door de formele werkelijkheid van wat wordt voorgesteld of waarover wordt gedacht. Dus elk idee dat ik heb heeft het laagste niveau van formele werkelijkheid, want elk idee is een modus, maar het idee van een oneindige substantie heeft meer objectieve werkelijkheid dan het idee van een eindige substantie.125 Kenny merkt op: “We gebruiken het woord ‘werkelijkheid’ soms om feit van fictie te onderscheiden: volgens deze opvatting zou het idee van een leeuw meer objectieve werkelijkheid hebben dan het idee van een eenhoorn, omdat leeuwen bestaan en eenhoorns niet. Maar dit is niet wat Descartes bedoelt. “133 In dit geval zouden het idee van een leeuw en het idee van een eenhoorn dezelfde objectieve werkelijkheid hebben omdat een leeuw en een eenhoorn (als die zou bestaan) beide eindige substanties zouden zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *