Over het lijden hebben zij zich nooit vergist,
De oude meesters: hoe goed zij
de menselijke positie ervan begrepen: Hoe het plaatsvindt
terwijl iemand anders aan het eten is of een raam opent of gewoon dof langsloopt;
Hoe, wanneer de ouderen eerbiedig, hartstochtelijk wachten
op de wonderbaarlijke geboorte, er altijd
kinderen moeten zijn die niet speciaal wilden dat het gebeurde, schaatsend
Op een vijver aan de rand van het bos:
Ze zijn nooit vergeten
Dat ook het vreselijke martelaarschap zijn loop moet hebben
Ooit in een hoekje, een of ander rommelig plekje
Waar de honden hun hondse leventje voortzetten en het paard van de beul
zijn onschuldige achterste aan een boom krabt.
In Breughel’s Icarus, bijvoorbeeld: Hoe alles zich
heel ontspannen van de ramp afwendt; de ploeger heeft misschien
de plons, de verlaten kreet gehoord,
Maar voor hem was het geen belangrijke mislukking; de zon scheen
zoals het moest op de witte benen die in het groene
water verdwenen, en het dure tere schip dat
iets wonderlijks gezien moet hebben, een jongen die uit de lucht valt,
Had ergens een plaats om te komen en voer rustig verder.