De officiële benaming is Assistant to the President for National Security Affairs (Assistent van de President voor nationale veiligheidszaken), maar de rol van de Nationale Veiligheidsadviseur – de meest gebruikte titel – wordt zowel door de president als door de wet bepaald. De functie bestond als zodanig pas meer dan tien jaar na de oprichting van de Nationale Veiligheidsraad (NSC), en ook in die wetgeving wordt de rol van de adviseur niet genoemd. Toch heeft de adviseur, als belangrijkste adviseur van de president inzake nationale veiligheidsaangelegenheden, een rol van onbetwistbare betekenis.
Beginselen van de NSC en de rol van de adviseur. De wetgeving die de NSC mogelijk maakte, de National Security Act van 1947, creëerde het orgaan om te dienen als adviesraad voor de president inzake binnenlandse, buitenlandse en militaire aangelegenheden die te maken hebben met de nationale veiligheid, en om de samenwerking tussen instanties op deze gebieden te bevorderen. Inlichtingen en geheime operaties maakten geen deel uit van die oorspronkelijke opdracht, niet zozeer omdat dergelijke zaken zelden in het publiek recht worden genoemd, maar omdat ten tijde van die wetgeving – waarbij ook de Central Intelligence Agency (CIA) werd opgericht – weinigen het belang vermoedden dat deze activiteiten in de komende jaren zouden krijgen.
De wetgeving van 1947 creëerde de NSC als een kleine permanente staf waarvan de directeur een door de president benoemde uitvoerend secretaris zou zijn. Nergens werd bepaald dat de president deze benoeming ter bevestiging aan de Senaat moest voorleggen. Hierdoor zou de rol van Nationale Veiligheidsadviseur onafhankelijk blijven van de innerlijke politiek, niet alleen van de wetgevende tak, maar ook van de uitvoerende tak. Verwijderd van het Congres en de bureaucratie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie, zou de Adviseur de eigen adviseur van de president zijn.
Ironkelijk beschouwden deze andere machtscentra in 1947 de nieuwe raad als bevorderlijk voor hun eigen belangen, maar niemand kon de veranderingen die zouden plaatsvinden vermoeden. Een reorganisatie van de NSC in 1949 verminderde bijvoorbeeld de invloed van het ministerie van Defensie door de drie dienstsecretarissen (landmacht, marine, luchtmacht) uit de raad te verwijderen. En hoewel President Dwight D. Eisenhower de functie van President’s Special Assistant for National Security Affairs creëerde, had deze functie weinig van de betekenis die de National Security Advisor kreeg onder President John F. Kennedy.
National Security Advisors. Beginnend met President Eisenhower’s Speciale Assistenten, zijn de V.S. Nationale Veiligheids Adviseurs:
- Robert Cutler (maart 1953-april 155)
- Dillon Anderson (april 1955-september 1956)
- Robert Cutler (januari 1957-juni 1958)
- Gordon Gray (juni 1958-januari 1961)
Presidenten Kennedy en Johnson:
- McGeorge Bundy (januari 1961-februari 1966)
- Walt W. Rostow (april 1966-december 1968)
Presidenten Nixon en Ford:
- Henry A. Kissinger (december 1968-november 1975; fungeerde tegelijkertijd als minister van Buitenlandse Zaken vanaf september 1973)
- Brent Scowcroft (november 1975-januari 1977)
president Carter:
- Zbigniew Brzezinski (januari 1977-januari 1981)
president Reagan:
president George H. W. Bush:
- Brent Scowcroft (januari 1989-januari 1993)
President Clinton:
- W. Anthony Lake (januari 1993-maart 1997)
- Samuel R. Berger (maart 1997-januari 2001)
President George W. Bush:
- Condoleeza Rice (januari 2001-)
In de jaren vanaf Kennedy heeft elke president zijn regering een persoonlijk tintje gegeven, deels door de benoeming van de Nationale Veiligheidsadviseur, en in mindere mate door aspecten van de NSC zelf. Bundy, onder Kennedy en later Lyndon B. Johnson, was de eerste machtige Nationale Veiligheidsadviseur, maar zijn invloed lijkt minimaal vergeleken met die van de machtigste persoon die deze functie ooit heeft bekleed: Henry Kissinger. Emblematisch voor Kissingers rol was het feit dat hij gedurende een deel van zijn ambtstermijn als Nationaal Veiligheidsadviseur van de presidenten Richard M. Nixon en Gerald R. Ford tevens minister van Buitenlandse Zaken was.
Vanaf het Nixon-tijdperk hebben presidenten eveneens hun persoonlijke stempel op de NSC gedrukt door middel van presidentiële richtlijnen, geclassificeerde bevelen die vaak met hulp van de Nationaal Veiligheidsadviseur werden opgesteld. Deze bevelen werden op hun beurt bekend als National Security Decision Memorandums (Nixon en Ford), Presidential Directives (Carter), National Security Decision Directives (Ronald Reagan), National Security Directives (George H.W. Bush), Presidential Decision Directives (William J. Clinton), en National Security Presidential Directives (George W. Bush).
” FURTHER READING:
BOOKS:
Best, Richard A. The National Security Council: An Organizational Assessment. Huntington, NY: Novinka Books, 2001.
Felix, Antonia. Condi: Het Condoleeza Rice Verhaal. New York: Newmarket Press, 2002.
Hillen, John. Toekomstvisies voor het Amerikaanse defensiebeleid: Four Alternatives Presented as Presidential Speeches. New York: Council on Foreign Relations, 1998.
Kissinger, Henry. Problemen van Nationale Strategie: A Book of Readings. New York: Praeger, 1965.
Powell, Colin L., en Joseph E. Persico. Mijn Amerikaanse reis. New York: Ballantine Books, 1996.
ELECTRONISCH:
Officiële Inlichtingendocumenten. Amerikaanse Federatie van Wetenschappers. <http://fas.org/irp/offdocs/> (24 maart 2003).
ZIE OOK
Executieve orders en presidentiële richtlijnen
National Security Act (1947)
NSC (Nationale Veiligheidsraad), Geschiedenis
President van de Verenigde Staten (Uitvoerend commando en controle van inlichtingendiensten)