Deodor Adorno en Max Horkheimer karakteriseerden het effect van de cultuurindustrie als “psychoanalyse in omgekeerde richting”. Hun analyse begon met de dialectiek die in Duitsland op gang kwam toen erfgenamen van de Romantische beweging op zoek gingen naar “Kracht door Vreugde”, maar hun beweging werd gecoöpteerd door een combinatie van de massamedia en het nationaal-socialisme. Een modern voorbeeld begint met de “fitness en jogging” hausse in de Verenigde Staten in de jaren 1970. De “hardlooprage” tijdens de marathon van Boston en in Californië was, dialectisch gezien, de stelling dat men niet “Rocky” hoefde te zijn in een zweterige sportschool om lichamelijk fit te zijn, en dat lichaamsacceptatie de sleutel was tot effectieve aerobe training. De cultuurindustrie reageerde op deze stelling met grote reclamecampagnes van Calvin Klein en anderen, met beelden van uitzonderlijk gespierde modellen. Mensen vergeleken zichzelf met deze modellen, wat een gevoel van competitie creëerde, en veel middelbare scholieren vermeden joggen vanwege de daaruit voortvloeiende lichaamsschaamte.
De cultuurindustrie produceert massaal gestandaardiseerd materiaal. Dit zou niet gevaarlijk zijn als het materiaal betekenisloos was, maar het biedt en versterkt vaak idealen en normen die impliciete kritiek inhouden op degenen die er niet aan voldoen. Uit empirisch onderzoek blijkt dat massacultuurprodukten het zelfvertrouwen en de eigenwaarde kunnen aantasten, en vernedering kunnen veroorzaken bij mannen en vrouwen wier specifieke kenmerken buiten het genormaliseerde bereik vallen wat betreft uiterlijk, gedrag, godsdienst, etniciteit enz. Ook reclame probeert vaak een koopbehoefte te creëren door verschillen te tonen tussen de werkelijke en de ideale situatie. Het is gewoonlijk de bedoeling ontevredenheid over de huidige situatie teweeg te brengen en verwachtingen van bevrediging te wekken door de aankoop van producten die de huidige realiteit in de geïdealiseerde realiteit zullen veranderen. Als de peer group dus koopt, zullen al diegenen die zich de producten niet kunnen veroorloven, zich nog ongelukkiger en gefrustreerder voelen, totdat zij zich uiteindelijk bij de groep aansluiten. Soms is het dus de bedoeling dat het bepleiten van het ene resultaat het tegenovergestelde resultaat oplevert als de motivatie voor de aankoop.
Maar vaker wel dan niet zijn oorzaak en gevolg onbedoeld. Marxistische logica toegepast op de cultuurindustrie geeft aan dat het, op zich, een dialectiek is waarin dalende winstmarges en stijgende kosten investeerders angstig maken voor “zekere dingen”. Het herhalen van winnende formules en stereotypering creëren producten met de kleinste gemene deler en de laagste kosten. Maar hoe minder creatief de input, hoe waarschijnlijker het wordt dat rollen worden gecast op een manier die overeenkomt met de gangbare vooroordelen, in plaats van deze uit te dagen, wat onbedoeld (of heel bewust) de achting kan schaden van degenen die tot de gemarginaliseerde groepen behoren.