Het doel van dit werk is het analyseren van de evolutie van het begrip cultureel erfgoed in West-Europese staten. In de laatste decennia van de 20e eeuw werd de term “erfgoed” gekenmerkt door expansie en semantische overdracht, met als gevolg een veralgemening van het gebruik van dit woord, dat vaak wordt gebruikt in de plaats van een ander, zoals, monument en cultureel eigendom. Al deze termen kunnen echter niet hetzelfde semantische veld bestrijken. Uitgaande van de reflectie over de semantische evolutie van het begrip cultureel erfgoed in Frankrijk, benaderen we de internationale definitie van erfgoed die wordt gegeven door richtlijnen, handvesten en internationale resoluties, om een globaal overzicht te geven van de betekenis van erfgoed dat niet beperkt is tot een bepaalde nationale dimensie. Van een zuiver normatieve benadering is men naar een minder restrictieve benadering gegaan, een benadering die gebaseerd is op het vermogen van het object om bepaalde waarden op te roepen die de samenleving in kwestie ertoe hebben gebracht het als erfgoed te beschouwen, en dus naar een volgende stap waarbij het erfgoed niet langer wordt gedefinieerd op basis van zijn materiële aspect. Deze ontwikkeling heeft het ook mogelijk gemaakt om immaterieel cultureel erfgoed, dat lange tijd werd genegeerd, te erkennen als erfgoed dat moet worden beschermd en gevrijwaard.