Komische personages maakten deel uit van de opera tot het begin van de 18e eeuw, Een vroege voorloper was de opera-komedie Il Trespolo tutore van Alessandro Stradella uit 1679. Opera buffa was een parallelle ontwikkeling ten opzichte van opera seria, en ontstond als reactie op de zogenaamde eerste hervorming van Apostolo Zeno en Pietro Metastasio. Het was deels bedoeld als een genre waarmee de gewone man zich gemakkelijker kon identificeren. Terwijl opera seria een amusement was dat zowel voor koningen en adel was gemaakt als hen uitbeeldde, was opera buffa gemaakt voor en beeldde het gewone volk met meer gewone problemen uit. Over het algemeen werd hoogdravende taal vermeden ten gunste van dialogen waarin de lagere klasse zich kon herkennen, vaak in het plaatselijke dialect, en de standaardfiguren waren vaak afgeleid van die uit de Italiaanse commedia dell’arte.
In het begin van de 18e eeuw verschenen komische opera’s vaak als korte tussenspelen van één akte, bekend als intermezzi, die werden opgevoerd tussen de akten van de opera seria. Er bestonden echter ook op zichzelf staande opera-komedies. La serva padrona (1733) van Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736) is het enige intermezzo dat vandaag de dag nog met enige regelmaat wordt uitgevoerd, en is een uitstekend voorbeeld van deze stijl. Lo frate ‘nnamorato (1732) en Il Flaminio (1735), eveneens van Pergolesi, zijn voorbeelden van de drie-actige commedia per musica.
Na Pergolesi waren de eerste grote componisten van opera buffa Alessandro Scarlatti (Il trionfo dell’onore, 1718), Nicola Logroscino (Il governatore, 1747) en Baldassare Galuppi (Il filosofo di campagna, 1754), die allen in Napels of Venetië waren gevestigd. Het werk van hen werd vervolgens hervat en uitgebreid door Niccolò Piccinni (La Cecchina, 1760), Giovanni Paisiello (Nina, 1789) en Domenico Cimarosa (Il matrimonio segreto, 1792). Het genre raakte in verval in het midden van de 19e eeuw, ondanks Giuseppe Verdi’s Falstaff die in 1893 werd opgevoerd.
Het belang van de opera buffa nam af tijdens de Romantiek. Hier waren de vormen vrijer en minder uitgebreid dan in het serieuze genre en de gezette nummers werden verbonden door recitativo secco, met als uitzondering Donizetti’s Don Pasquale in 1843. Bij Rossini wordt een standaardverdeling van vier personages bereikt: een prima donna soubrette (sopraan of mezzo); een lichte, amoureuze tenor; een basso cantante of bariton die in staat is tot lyrische, meestal ironische expressie; en een basso buffo wiens vocale vaardigheden, grotendeels beperkt tot duidelijke articulatie en het vermogen om te “patchen”, zich ook moeten uitstrekken tot de bariton ten behoeve van de komische duetten.
Het soort komedie kon variëren, en het bereik was groot: van Rossini’s De Barbier van Sevilla in 1816, die puur komisch was, tot Mozarts Het Huwelijk van Figaro in 1786, die drama en pathos toevoegde. Een ander voorbeeld van een romantische opera buffa is Donizetti’s L’elisir d’amore uit 1832.