Picasso werd geboren als Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno María de los Remedios Crispiniano de la Santísima Trinidad op 25 oktober 1881 in Malago, in Zuid-Spanje. Hij werd Pablo Ruiz Picasso genoemd naar zijn vader en moeder, Jose Ruiz Blaso en Maria Picasso Lopez. Later liet hij de achternaam van zijn vader vallen en werd gewoon Pablo Picasso. Picasso’s familie was middenklasse; zijn vader was ook een schilder die zich specialiseerde in naturalistische voorstellingen van vogels en ander wild. Het grootste deel van zijn leven was Ruiz professor in de kunst aan de School voor Ambachten en curator van een plaatselijk museum. Picasso toonde al op jonge leeftijd een passie en een vaardigheid voor tekenen. Vanaf de leeftijd van zeven jaar kreeg Picasso formele artistieke training van zijn vader in figuurtekenen en olieverfschilderen. Ruiz was een traditionele, academische kunstenaar en instructeur die geloofde dat een goede opleiding het gedisciplineerd kopiëren van de meesters vereiste, en het tekenen van het menselijk lichaam aan de hand van gipsafgietsels en levende modellen. Zijn zoon werd gepreoccupeerd met kunst ten koste van zijn schoolwerk.
In 1892 verhuisde het gezin naar La Coruna, en een jaar later werd Picasso toegelaten tot de school voor Schone en Toegepaste Kunsten aldaar. Al in 1894, 13 jaar oud, maakte hij zijn eerste olieverfschilderijen, waaronder portretten van zijn familie, en in 1895 begon hij zijn werk op kleine schaal te exposeren en te verkopen. In datzelfde jaar stierf Picasso’s zeven jaar oude zusje Conchita aan difterie, een traumatische gebeurtenis in zijn leven. Na haar dood verhuisde de familie naar Barcelona, waar Ruiz naar de School voor Schone Kunsten ging. Picasso gedijde in de stad, die hij in tijden van verdriet of heimwee beschouwde als zijn ware thuis. Zijn vader haalde de ambtenaren van de academie over om zijn zoon een toelatingsexamen te laten doen voor de gevorderde klas. Dit proces nam studenten vaak een maand in beslag, maar Picasso volbracht het in een week, en de onder de indruk zijnde jury liet Picasso, die 13 was, toe.
Barcelona zou de komende jaren een belangrijk centrum voor Picasso worden. Daar zou hij de eerste artistieke vriendschappen en trouw sluiten, met Manuel Pallares, Carlos Casagemas en Jami Sabartes. Rond de eeuwwisseling begon Picasso om te gaan met de kunstenaars en schrijvers van Els Quatre Gats in Barcelona.
icasso’s vader en oom besloten de jonge kunstenaar naar Madrids Koninklijke Academie van San Fernando te sturen, de belangrijkste kunstacademie van het land. In 1897 ging Picasso, 16 jaar oud, voor het eerst alleen op pad, maar hij had een hekel aan formeel onderwijs en stopte al snel na zijn inschrijving met het volgen van lessen. Madrid had echter vele andere attracties: het Prado herbergde schilderijen van de eerbiedwaardige Diego Velázquez, Rembrandt van Rijn, en Johannes Vermeer. Picasso bewonderde vooral de werken van El Greco en Caravaggio; hun elementen, de langgerekte ledematen, boeiende kleuren, en mystieke gezichten, vinden weerklank in Picasso’s oeuvre.
Parijs was de gewenste bestemming van deze jonge kunstenaars, en in oktober 1900 maakte Picasso zijn eerste reis erheen in gezelschap van Casagemas, bij wie hij een atelier huurde. Picasso bezocht het Louvre, en legde contact met een Catalaanse handelaar, Pere Manach, die als zijn model zou fungeren. Begin 1901 ontdekte Picasso dat Casagemas in Parijs zelfmoord had gepleegd. In mei van dat jaar ging hij terug naar Parijs, nam zijn intrek in het atelier van de beeldhouwer Namolo, en in de herfst maakte hij een aantal spookachtige werken ter nagedachtenis aan zijn overleden vriend.