La Pinta was vierkant getuigd en kleiner dan Santa María. Het schip woog ongeveer 60 ton, met een geschatte deklengte van 17 meter (56 ft) en een breedte van 5,36 meter (17,6 ft). De bemanning bestond uit 26 man onder kapitein Martín Alonso Pinzón.
De andere schepen van de Columbus expeditie waren La Niña (echte naam Santa Clara) en Santa María. Er zijn geen hedendaagse gelijkenissen van Columbus’ schepen bekend.
Santa María (ook bekend als de Gallega) was het grootste, van een type dat bekend staat als een carrack (carraca in het Spaans), of met de Portugese term nau. La Niña en La Pinta waren kleiner. Zij werden karvelen genoemd, een naam die toen werd gegeven aan de kleinste driemastschepen. Columbus gebruikte het woord ooit voor een vaartuig van veertig ton, maar in het Portugees of Spaans werd het meestal gebruikt voor een vaartuig van 120 tot 140 Spaanse “toneles”. Dit woord staat voor een capaciteit die ongeveer een tiende groter is dan die welke wordt uitgedrukt door het moderne Engelse “ton”.
La Niña, La Pinta, en Santa María waren niet de grootste schepen in Europa in die tijd. Het waren kleine handelsschepen die in omvang werden overtroffen door schepen als de Great Michael, die in 1511 in Schotland werd gebouwd met een lengte van 73,2 m (240 ft) en een bemanning van 300 zeelieden, 120 kanonniers en tot 1.000 soldaten. Peter von Danzig van de Hanze werd gebouwd in 1462 en was 51 m (167 ft) lang. Een ander groot schip, de Engelse karveel Grace Dieu, werd gebouwd in de periode 1420-1439, was 66,4 m (218 ft) lang, en had een waterverplaatsing tussen 1.400 ton en 2.750 ton. Schepen die in de 15e eeuw in Europa werden gebouwd, werden ontworpen om de Middellandse Zee en de kusten van de Atlantische Oceaan te bevaren. De kleinere schepen van Columbus werden op de open oceaan als riskanter beschouwd dan grotere schepen. Dit maakte het moeilijk bemanningsleden te werven, en een klein aantal werd gevangen gezet gevangenen kregen een lichte straf als ze met Columbus mee zouden varen.
De meeste handel van die tijd was de kusthandel van de Middellandse Zee, dus was het beter als schepen niet veel water trokken. De vloot van Columbus bestond uit de Gallega (de Galiciër), die hij veranderde in Santa María, La Pinta en La Niña. Van deze twee waren de eerste ongeveer 130 ton. La Niña was veel kleiner, niet meer dan 50 ton. Eén schrijver zegt dat ze allemaal geen vol dek hadden, d.w.z. dat de dekken die ze hadden niet van steven tot achtersteven reikten. Andere autoriteiten spreken echter alsof alleen La Niña een open schip was, en de twee grotere een dek hadden. Columbus zelf nam het commando over Santa María, Martin Alonso Pinzon over La Pinta, en zijn broers, Francis Martin en Vicente Yanez, over La Niña. De hele compagnie van de drie schepen telde waarschijnlijk 90 man (Santa Maria 40, La Nina 24, La Pinta 26), hoewel sommige historici 120 man noemen.