Postfordisme is toegepast op meerdere sociale processen. Naarmate de theorie zich verder ontwikkelt, wordt zij gewoonlijk onderverdeeld in drie denkrichtingen: de reguleringsschool, flexibele specialisatie en neo-chumpeterianisme.
ReguleringsschoolEdit
De reguleringsbenadering (ook wel neomarxistische of Franse reguleringsschool genoemd), is ontworpen om de paradox aan de orde te stellen dat het kapitalisme zowel een neiging tot crisis, verandering en instabiliteit heeft als een vermogen om instellingen, regels en normen te stabiliseren. De theorie is gebaseerd op twee sleutelconcepten. “Accumulatieregimes” verwijzen naar productie- en consumptiesystemen, zoals fordisme en postfordisme. Regimes van Accumulatie” verwijzen naar systemen van productie en consumptie, zoals fordisme en postfordisme. “Regimes van Regulering” verwijzen naar de geschreven en ongeschreven wetten van de maatschappij die het Regime van Accumulatie controleren en de vorm ervan bepalen.
Volgens de Reguleringstheorie zal elk Regime van Accumulatie een crisispunt bereiken waarop de modus van regulering het niet langer zal ondersteunen, en de maatschappij gedwongen zal zijn om nieuwe regels en normen te vinden, en een nieuwe modus van regulering te vormen. Dit zal het begin zijn van een nieuw Accumulatie-Regime, dat uiteindelijk een crisis zal bereiken, enzovoort. Voorstanders van de Reguleringstheorie zijn onder meer Michel Aglietta, Robert Boyer, Bob Jessop, en Alain Lipietz.
Flexibele specialisatieEdit
Voorstanders van de flexibele Specialisatie benadering (ook bekend als de neo-Smithiaanse benadering) van het post-Fordisme geloven dat fundamentele veranderingen in de internationale economie, vooral in het begin van de jaren ’70, bedrijven dwongen om over te schakelen van massaproductie naar een nieuwe tactiek die bekend staat als Flexibele Specialisatie. Factoren als de olieschokken van 1973, de toegenomen concurrentie van buitenlandse markten (vooral Zuidoost-Azië) als gevolg van de globalisering, het einde van de hoogconjunctuur na de Tweede Wereldoorlog, en de toenemende privatisering maakten het oude systeem van massaproductie van identieke, goedkope goederen door middel van arbeidsverdeling onconcurrerend.
In plaats van generieke goederen te produceren, vonden bedrijven het nu winstgevender om uiteenlopende productlijnen te produceren, gericht op verschillende groepen consumenten en inspelend op hun gevoel voor smaak en mode. In plaats van enorme bedragen te investeren in de massaproduktie van een enkel produkt, moesten de bedrijven nu intelligente systemen van arbeid en machines bouwen die flexibel waren en snel konden reageren op de grillen van de markt. De technologie die oorspronkelijk werd geassocieerd met flexibele productie was de numerieke besturingstechnologie, die in de jaren vijftig in de Verenigde Staten werd ontwikkeld; later werd zij echter vervangen door de in Japan ontwikkelde CNC. De ontwikkeling van de computer was van groot belang voor de technologie van flexibele specialisatie. De computer kon niet alleen de kenmerken van de geproduceerde goederen veranderen, maar kon ook gegevens analyseren om voorraden te bestellen en goederen te produceren in overeenstemming met de actuele vraag. Dit soort technologie maakte aanpassingen eenvoudig en goedkoop, waardoor kleinere gespecialiseerde producties economisch haalbaar werden. Flexibiliteit en vaardigheid in de arbeidskrachten was ook belangrijk. De beroepsbevolking was nu verdeeld in een kern met flexibele vaardigheden en een periferie met flexibele tijd. Flexibiliteit en verscheidenheid in de vaardigheden en kennis van de kernarbeiders en de machines die voor de productie werden gebruikt, maakten een gespecialiseerde productie van goederen mogelijk. De moderne “just in time”-productie is een voorbeeld van een flexibele benadering van de produktie.
Ook op sectorieel niveau begon de produktiestructuur te veranderen. In plaats van één enkel bedrijf dat de assemblagelijn van grondstof tot eindprodukt bemand, werd het produktieproces gefragmenteerd doordat afzonderlijke bedrijven zich specialiseerden in hun vakgebied. Als bewijs voor deze specialisatietheorie voeren voorstanders aan dat zich Marshalliaanse “industriedistricten” of clusters van geïntegreerde bedrijven hebben ontwikkeld op plaatsen als Silicon Valley, Jutland, Småland en verschillende delen van Italië.
Neo-SchumpeterianismEdit
De Neo-Schumpeteriaanse benadering van het postfordisme is gebaseerd op de theorie van Kondratiev-golven (ook bekend als lange golven). Volgens deze theorie kenmerkt een “techno-economisch paradigma” (Perez) elke lange golf. Het fordisme was het techno-economische paradigma van de vierde Kondratiev-golf, en het postfordisme is dus het techno-economische paradigma van de vijfde, die wordt gedomineerd door de informatie- en communicatietechnologie.
Notabele neo-schumpeteriaanse denkers zijn Carlota Perez en Christopher Freeman, maar ook Michael Storper en Richard Walker.
Post-fordistische theorie in ItaliëEdit
In Italië is het post-fordisme getheoretiseerd door de lange golf van arbeiderisme of autonomia. Belangrijke denkers in deze stroming zijn de Zwitsers-Italiaanse econoom Christian Marazzi , Antonio Negri, Paolo Virno, Carlo Vercellone, Maurizio Lazzarato. Marazzi’s Capital and Language gaat uit van het feit dat de extreme volatiliteit van de financiële markten over het algemeen wordt toegeschreven aan de discrepantie tussen de “reële economie” (die van de geproduceerde en verkochte materiële goederen) en de meer speculatieve monetair-financiële economie. Maar dit onderscheid is al lang niet meer van toepassing in de postfordistische Nieuwe Economie, waarin beide sferen structureel worden beïnvloed door taal en communicatie. In Capital and Language betoogt Marazzi dat de veranderingen op de financiële markten en de transformatie van arbeid in immateriële arbeid (dat wil zeggen, haar afhankelijkheid van abstracte kennis, algemeen intellect en sociale samenwerking) twee kanten zijn van een nieuw ontwikkelingsparadigma: financialisering door en dankzij de opkomst van de nieuwe economie.
In termen van de ontwikkeling van de ‘technische en politieke klassencompositie’ verklaart de crisis in het postfordistische tijdperk tegelijkertijd de ‘hoogtepunten van de kapitalistische ontwikkeling’ en hoe nieuwe technologische instrumenten zich ontwikkelen en in hun geheel werken (geldvorm, taalkundige conventies, kapitaal en taal).