Achtergronden: De gerapporteerde prevalentie van een subcompartiment van de extensor pollicis brevis (EPB) pees in het eerste dorsale compartiment varieert sterk in de literatuur, vooral wat betreft de frequentie van voorkomen tussen mannen en vrouwen en tussen patiënten met en zonder De Quervain. Gebaseerd op rechtstreekse intraoperatieve observatie, stelden wij de hypothese voorop dat de prevalentie van een septisch compartiment veel groter is dan voorheen gerapporteerd, vooral bij patiënten met de ziekte van De Quervain. Methoden: Een prospectieve analyse van opeenvolgende patiënten die een eerste dorsale compartiment release ondergingen, werd uitgevoerd. De patiënten werden verdeeld in 2 groepen: patiënten met De Quervain tenosynovitis (“De Quervain” groep) en een controle cohort zonder een primaire diagnose van De Quervain (“niet-De Quervain” groep). De intraoperatieve bevindingen van een enkel compartiment of een afzonderlijk subcompartiment werden geregistreerd. De prevalentie van een gesepareerd compartiment werd berekend en vergeleken tussen de geslachten en beide patiëntengroepen. Resultaten: In totaal werden 102 opeenvolgende patiënten geïncludeerd, met een vrouwelijke predominantie (74,5%). Over het geheel genomen had 79,4% van de patiënten een apart subcompartiment voor de EPB. In het De Quervain-cohort had 89,1% 2 compartimenten, terwijl 71,4% van de niet-De Quervain-patiënten een subcompartiment had. Mannen en vrouwen hadden een vergelijkbaar percentage dubbele compartimenten (80% en 82,4%, respectievelijk). Conclusies: De prevalentie van een gesepareerd eerste dorsaal compartiment is aanzienlijk hoger dan eerder gerapporteerd, met name bij patiënten die lijden aan De Quervain tenosynovitis. Deze hogere prevalentie van septatie komt voor bij zowel mannen als vrouwen. Door zijn consistente aanwezigheid, moet het dubbele eerste dorsale compartiment worden beschouwd als een verwachte anatomische component van de normale pols.