Ik kreeg laatst een vraag gesteld tijdens een gesprek over de schepping. De vraag was: “Heeft God het kwaad geschapen?”
Op het eerste gezicht lijkt het misschien dat als God alle dingen geschapen heeft, het kwaad wel door God geschapen moet zijn. Het kwaad is echter geen “ding” zoals een steen of elektriciteit. Je kunt geen potje met kwaad hebben. Het kwaad heeft geen eigen bestaan; het is eigenlijk de afwezigheid van het goede. Bijvoorbeeld, gaten zijn echt, maar ze bestaan alleen in iets anders. Wij noemen de afwezigheid van vuil een gat, maar het kan niet worden gescheiden van het vuil. Dus toen God schiep, is het waar dat alles wat Hij schiep goed was. Een van de goede dingen die God schiep, waren schepselen die de vrijheid hadden om het goede te kiezen. Om een echte keuze te hebben, moest God toestaan dat er naast het goede nog iets anders was om te kiezen.
Dus stond God deze vrije engelen en mensen toe het goede te kiezen of het goede af te wijzen (het kwade). Als er een slechte relatie bestaat tussen twee goede dingen, noemen we dat kwaad, maar het wordt geen “ding” waarvoor God het moest scheppen.
Misschien helpt een verdere illustratie. Als iemand wordt gevraagd: “Bestaat er koude?” zal het antwoord waarschijnlijk “ja” zijn. Dit is echter onjuist. Koude bestaat niet. Koude is de afwezigheid van warmte. Evenzo bestaat duisternis niet; het is de afwezigheid van licht. Kwaad is de afwezigheid van goed, of beter, kwaad is de afwezigheid van God. God hoefde het kwaad niet te scheppen, maar alleen de afwezigheid van het goede toe te staan.
God heeft het kwaad niet geschapen, maar Hij staat het kwaad wel toe. Als God de mogelijkheid van het kwaad niet had toegestaan, zouden zowel de mensen als de engelen God dienen uit verplichting, niet uit vrije keuze. Hij wilde geen “robots” die eenvoudigweg deden wat Hij van hen verlangde vanwege hun “programmering”. God stond de mogelijkheid van het kwaad toe, zodat we werkelijk een vrije wil konden hebben en konden kiezen of we Hem wel of niet wilden dienen.
Als eindige (beperkte) menselijke wezens kunnen we een oneindige (onbeperkte) God nooit volledig begrijpen (Romeinen 11:33-34). Soms denken we dat we begrijpen waarom God iets doet, om er later achter te komen dat het voor een ander doel was dan we oorspronkelijk dachten. God bekijkt de dingen vanuit een heilig, eeuwig perspectief. Wij kijken naar de dingen vanuit een zondig, aards, en tijdelijk perspectief. Waarom heeft God de mens op aarde gezet, wetende dat Adam en Eva zouden zondigen en daardoor het kwaad, de dood en het lijden over de hele mensheid zouden brengen? Waarom schiep Hij ons niet gewoon allemaal en liet Hij ons in de hemel achter, waar we volmaakt zouden zijn en zonder lijden? Deze vragen kunnen aan deze kant van de eeuwigheid niet afdoende beantwoord worden. Wat we wel kunnen weten is dat alles wat God doet heilig en volmaakt is en Hem uiteindelijk zal verheerlijken. God stond de mogelijkheid van het kwaad toe om ons een echte keuze te geven met betrekking tot de vraag of wij Hem aanbidden. God heeft het kwaad niet geschapen, maar Hij heeft het toegestaan. Als Hij het kwaad niet had toegelaten, zouden wij Hem aanbidden uit verplichting, niet door een keuze van onze eigen wil.