Oceaanstromingen worden aangedreven door wind, verschillen in dichtheid van het water en getijden.
Oceaanstromingen beschrijven de beweging van water van de ene plaats naar de andere. Stromingen worden over het algemeen gemeten in meters per seconde of in knopen (1 knoop = 1,85 kilometer per uur of 1,15 mijl per uur). Oceaanstromingen worden gedreven door drie belangrijke factoren:
1. De opkomst en ondergang van de getijden. Getijden creëren een stroming in de oceanen, die het sterkst is bij de kust, en in baaien en estuaria langs de kust. Deze stromingen worden “getijdenstromingen” genoemd. Getijdenstromingen veranderen in een zeer regelmatig patroon en kunnen worden voorspeld voor toekomstige data. Op sommige plaatsen kunnen sterke getijdenstromingen snelheden van acht knopen of meer bereiken.
2. Wind. Wind drijft stromingen aan of nabij het oppervlak van de oceaan aan. In de buurt van kustgebieden drijven winden de stromingen op plaatselijke schaal aan, wat kan resulteren in verschijnselen als kustopwelling. Op een meer globale schaal, in de open oceaan, drijven winden stromingen aan die het water over duizenden kilometers door de oceaanbekkens laten circuleren.
3. Thermohaliene circulatie. Dit is een proces dat wordt aangedreven door dichtheidsverschillen in het water als gevolg van temperatuur- (thermo) en zoutgehalteverschillen (halogeen) in verschillende delen van de oceaan. Stromingen die door thermohaliene circulatie worden aangedreven, komen zowel in diepe als in ondiepe oceanen voor en bewegen veel langzamer dan getijden- of oppervlaktestromingen.
De stromingen beïnvloeden het klimaat op aarde doordat zij warm water van de evenaar en koud water van de polen rond de aarde drijven. De warme golfstroom brengt bijvoorbeeld milder winterweer naar Bergen in Noorwegen dan naar New York, dat veel zuidelijker ligt.