Samenvatting van Birches door Robert Frost

Over de dichter: Robert Frost, de populairste dichter van Amerika, werd geboren in San Francisco, Californië, als zoon van Mr. William Prescott Frost, Jr., en Isabelle Moodie. Zijn moeder was een Schotse immigrante, en zijn vader stamde af van Nicholas Frost uit Tiverton, Devon, Engeland, die in 1634 met de Wolfrana naar New Hampshire was gevaren. Hij is vooral bekend om zijn realistische weergave van het leven op het platteland van New England. Nadat hij was afgestudeerd aan de prestigieuze Harvard University, ging hij boeren op het landgoed van zijn grootvader in Derry, New Hampshire. Daarna vestigde hij zich in 1912 in Beaconsfield, een klein stadje buiten Londen. Zijn eerste gedichtenbundel A Boy’s Will verscheen in 1913. Frost werd tijdens zijn leven veelvuldig geëerd en ontving vier Pulitzerprijzen voor poëzie. Hij werd een van Amerika’s zeldzame “publieke literaire figuren, bijna een artistiek instituut”. In 1960 ontving hij de gouden medaille van het Congres voor zijn poëtische werken. Op 22 juli 1961 werd Frost benoemd tot poet laureate van Vermont.
De setting van het gedicht: Het gedicht speelt zich af in een berkenbos waar de verteller een berkenboom of waarschijnlijk meerdere bomen ziet die ombuigen door de ijsstorm. Het bos ligt hoogstwaarschijnlijk op het platteland. Robert Frost heeft het grootste deel van zijn leven op het platteland gewoond. Het is dus geen wonder dat de natuur een belangrijke rol zou spelen in zijn gedichten.
De stemming van het gedicht: De stemming van het gedicht is fantasierijk en dromerig. Na het zien van een berkenboom die ombuigt, begint de verteller zich de mogelijke oorzaken van het verschijnsel voor te stellen. De dichter denkt graag dat de berken zo zijn omgebogen door de baldadigheid van een avontuurlijk kind. Maar omdat hij zelf ooit een berkenslingeraar is geweest, weet hij dat zo’n poging nooit tot een blijvende buiging van de berken zou leiden. Dat kunnen alleen ijsstormen.

Samenvatting van Berken

Het gedicht bestaat in totaal uit 59 regels. Het gedicht is niet in een strofe-indeling, dus we verdelen het in strofen met thematische gelijkenissen om te helpen bij onze analyse van het gedicht. Dus, laten we beginnen.

Line by Line Summary of Birches by Robert Frost

Samenvatting, Regels 1-7
Als ik berken naar links en rechts zie buigen
Over de lijnen van rechtere donkere bomen,
denk ik graag dat een jongen ze heeft geschommeld.
Maar met schommelen buigen ze niet om
Zoals ijsstormen doen. Vaak moet je ze gezien hebben
Beladen met ijs op een zonnige winterochtend
Na een regenbui.
In deze regels begint de dichter of de verteller, nadat hij een berkenboom in een bos heeft gezien, na te denken over de mogelijke oorzaken voor het buigen van de berkenbomen. Eerst denkt hij aan een jongen die er aan heeft zitten zwaaien en dat zou de reden kunnen zijn voor het buigen van de boom. Maar hij realiseert zich al snel dat alleen de daad van het schommelen er niet voor zorgt dat de bomen “naar beneden buigen om te blijven staan” zoals “Zoals ijsstormen dat doen.” Dus, indirect wil hij impliceren dat ijsstormen de oorzaak zijn van het buigen van de boom. Dan richt de ik-verteller zich tot het publiek of de lezer van het gedicht als “u” en wil dat de lezer zich herinnert “ze gezien te hebben/ Beladen met ijs op een zonnige winterochtend/ Na een regenbui.”
Samenvatting, regels 7-13
Ze klikken op zichzelf
Als de bries opsteekt, en worden veelkleurig
Als de beroering hun glazuur kraakt en craqueleert.
Zodra de zonnewarmte hen kristallen omhulsels doet afwerpen
Splinterend en lawineus op de sneeuwkorst-
Zulke hopen gebroken glas om weg te vegen
Je zou denken dat de binnenste koepel van de hemel was gevallen.
De dichter gaat verder met het beschrijven van het gedrag van de bomen als “he click upon themselves
As the breeze rises” en hoe ze “turn many-colored/ As the stir cracks and crazes their enamel.” Spoedig na het opkomen van de zon smelt het ijs en werpen hun kristallen omhulsels af, “versplinterend en lawinevormig op de sneeuwkorst”. Het is duidelijk dat de sneeuw is bevroren tot kristallen en wanneer ze smelten, barsten en scheuren ze door hun glazuur of de buitenste laag. En na het eerste smelten verzamelt het versplinterde ijs zich onder de boom, alsof het een hoop glas is dat in een stoffer wordt geveegd. Dan voegt de dichter een prachtige, allegorische regel toe die de schoonheid van het gedicht naar een ander niveau tilt. Hij vergelijkt de gebroken sneeuwkorsten alsof “de binnenste koepel van de hemel was gevallen.”
Samenvatting, regels 14-20
Ze worden door de last naar de verdorde varens gesleept,
En ze schijnen niet te breken; hoewel ze eenmaal
Lang zo laag gebogen zijn, zetten ze zich nooit meer recht:
Je kunt hun stammen in het bos zien overspannen
Jaren later, hun bladeren op de grond slepend
Net als meisjes op handen en knieën die hun haar
Voor hen over hun hoofd gooien om in de zon te drogen.
In deze regels beschrijft de dichter of de verteller de berkenbomen “door de last naar de verdorde varens gesleept,” onder het gewicht van ijs en sneeuw. Maar ze breken niet zelf, want de dichter heeft goede hoop dat ze “zichzelf zullen rechtzetten”, ook al “buigen ze voor lange tijd laag”. Maar soms kunnen ze permanent gebogen zijn voor lange jaren, “hun bladeren slepend op de grond” of met andere woorden, ze worden gebroken. Dan vergelijkt de verteller deze bomen met hun buigende stammen “Als meisjes op handen en knieën die hun haar/ Voor hen over hun hoofd gooien om in de zon te drogen.”
Samenvatting, regels 21-32
Maar ik wilde zeggen toen de waarheid binnenviel
met al haar nuchterheid over de ijsstorm
Ik had liever dat een jongen ze boog
Terwijl hij uit en in ging om de koeien te halen-
Een jongen die te ver van de stad was om honkbal te leren,
Wie alleen maar speelde wat hij zelf vond,
Zomer of winter en alleen kon spelen.
Een voor een onderwierp hij de bomen van zijn vader
Door ze keer op keer omver te rijden
Tot hij de stijfheid uit ze had gehaald,
En niet een maar slap hing, niet een was overgebleven
Om te veroveren.
De dichter-verteller verkiest in zijn fantasiewereld te zijn als hij de harde werkelijkheid van het buigen van de d.w.z. de ijsstorm te weten komt. De dichter probeert hier de werkelijkheid te ontlopen. Hij denkt graag dat een of andere jongen ze heeft verbogen op zijn weg terug naar huis na het hoeden van zijn koeien. Een jongen die “te ver van de stad is om honkbal te leren,” wiens “enige spel was wat hij zelf vond, / Zomer of winter”. De dichter-verteller stelt zich graag voor dat de jongen naar de boomgaard van zijn vader gaat en in de bomen van zijn vader klimt door ze “keer op keer omver te rijden” totdat “hij de stijfheid uit ze heeft gehaald,” zodat er geen enkele boom meer overblijft “of hij om te veroveren.” Als we deze regel vanuit een psychoanalytisch gezichtspunt bekijken, dan kan dit worden gezien als het overmeesteren van de vaderfiguur die elke jongen vanaf zijn kindertijd in zijn onbewuste geest probeert te beheersen.
Samenvatting, regels 32-41
Hij leerde alles wat er te leren viel
Om niet te vroeg te lanceren
En zo de boom niet weg te dragen
Klaar tot op de grond. Hij bleef altijd in evenwicht
Tot aan de bovenste takken, voorzichtig klimmend
Zo voorzichtig als je een beker vult
Tot aan de rand, en zelfs boven de rand.
Toen wierp hij zich naar buiten, voeten eerst, met een zwiep,
Trappend door de lucht naar beneden, naar de grond.
Zo was ik eens zelf een berkenzwaaier.
De jongen is nu een expert geworden in het buigen van de bomen, want hij heeft geleerd “alles wat er te leren viel over het niet te vroeg tevoorschijn komen/ En zo de boom niet weg te dragen/ Duidelijk naar de grond.” Hij is nauwgezet in het beklimmen van de bomen en houdt zijn evenwicht tot hij de hoogste takken heeft bereikt. De verteller vergelijkt de moeite die hij elke keer doet als hij in een boom klimt met het vullen van een beker tot de rand of zelfs tot boven de rand. En als hij de top heeft bereikt, springt hij “met een zwiep” meteen op de grond, “trappend door de lucht naar beneden”. Dit alles doet de dichter denken aan zijn eigen jeugdervaringen toen hij, net als de jongen, vroeger met berken zwaaide.
“Zo was ik zelf ook eens een berkenzwaaier.”
Samenvatting, regels 42-49
En zo droom ik ervan terug te gaan naar zijn.
Als ik moe ben van de overwegingen,
En het leven te veel lijkt op een padloos bos
Waar je gezicht brandt en kriebelt van het spinrag
Doorgescheurd, en één oog huilt
Van een twijgje dat er open overheen is gesjord.
Ik wil een poosje van de aarde weg
En dan terugkomen en opnieuw beginnen.
De dichter-verteller is moe geworden van zijn verantwoordelijkheden als volwassene in deze harde wereld waarin je rationeel moet blijven denken. Daarom wil de verteller terug naar zijn kindertijd waar hij weer kan genieten van al die kleine pleziertjes. Hij voelt zich verloren. Voor hem lijkt het leven nu te zijn als “een padloos bos/ Waar je gezicht brandt en kriebelt van het spinrag”. De verteller wil dus een tijdje weg van de aarde en dan weer terugkomen om zijn leven weer fris op te pakken. Het sterke gevoel van escapisme is duidelijk in deze regels zoals gebruikelijk bij de romantische dichters als Wordsworth, Keats, Byron enz.
Samenvatting, regels 50-59
Mag het lot mij niet moedwillig misverstaan
En half inwilligen wat ik wens en mij wegrukken
om niet meer terug te keren. De aarde is de juiste plaats voor de liefde:
Ik weet niet waar het beter zou kunnen gaan.
Ik zou willen gaan door in een berkenboom te klimmen,
En zwarte takken te beklimmen op een sneeuwwitte stam
Tot in de hemel, tot de boom niet meer kon dragen,
Maar zijn top liet zakken en mij weer neerzette.
Dat zou goed zijn zowel bij het gaan als bij het terugkomen.
Een mens kan slechter doen dan een berkenzwaaier te zijn.
De dichter wil dat het lot hem “half verleent” een wens om weg te gaan van deze wereld, van zijn verantwoordelijkheden. Het woord half verlenen is hier van belang, omdat hij niet voorgoed weg wil. Hij wil terugkeren naar deze wereld, omdat hij denkt dat de aarde de juiste plaats is voor de liefde.
“De aarde is de juiste plaats voor de liefde:”
Omdat hij geen betere plaats weet om heen te gaan dan de aarde. Maar dan denkt hij naar de hemel te gaan door in een berkenboom te klimmen “tot de boom niet meer kon dragen, / Maar zijn top liet zakken en me weer neerzette.” Het gedicht eindigt op een luchtige noot met de opmerking dat “ne could do worse than be a swinger of birches.”
Door Rohit Chakraborty

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *