Doel: Nagaan of tekorten in de mentale representatie van emotie een mechanisme kunnen vormen voor somatisatie.
Methoden: In deze case-control studie verkregen we maten van cognitieve en affectieve Theory of Mind, emotioneel bewustzijn, positief en negatief affect, depressie, angst, en lichamelijke symptomen en bepaalden we psychiatrische diagnoses bij opeenvolgende poliklinische patiënten, in de leeftijd van 19 tot 60 jaar, met Conversion Disorder (n=29), Functional Somatic Syndromes (n=30), of “verklaarde” Medische Stoornissen (Controles) (n=30). De belangrijkste uitkomstmaat was de Animations-L score, d.w.z. het gebruik van woorden die de emotionele inhoud beschrijven tijdens het uitvoeren van de Frith-Happé Animations (video) Taak, een gevestigde Theory of Mind meting waarbij de emotionele inhoud van een verhaal wordt overgebracht door middel van beweging.
Resultaten: De groepen waren vergelijkbaar in het aantal lichamelijke symptomen, negatief affect, en het vermogen om emotionele ervaringen te beschrijven op een schriftelijke maat die specifiek om dergelijke beschrijvingen vroeg. Conversiestoornis en Functioneel Somatisch Syndroom groepen scoorden lager op Animaties-L, onderschreven significant minder positief affect, en hadden meer angst dan Medische Controles. Animaties-L en positief affect scores waren voorspellend voor groepslidmaatschap, waarbij lagere scores somatiserende condities voorspelden.
Conclusies: In vergelijking met de medische controlegroep is er sprake van een tekort in het coderen en rapporteren van emoties wanneer de emotionele inhoud van de stimulus wordt overgebracht in actie. Dit komt in gelijke mate voor bij patiënten met Conversiestoornis en Functioneel Somatisch Syndroom en is consistent met eerdere bevindingen bij patiënten met somatoforme stoornissen. Moeilijkheden met de “conversie” van impliciete (actie, somatisch) naar expliciete (representatieve) verwerking van emoties, verergerd door angst, kunnen een mechanisme vormen voor somatisatie.