Het tijdperk van de stomme film was afgelopen in 1927, toen Al Jolson in “The Jazz Singer” opmerkte dat kijkers “ain’t heard nothing yet”. Stan Laurel en Oliver Hardy, veteranen van de stomme film, waren in 1929 overgestapt op “talkies” met “Unaccustomed As We Are”. Maar Charlie Chaplin, een van de grootste sterren uit die tijd, bleef zwijgen in “The Circus” (1928), “City Lights” (1931) en “Modern Times” (1936). Het werd al snel duidelijk, zelfs toen de kijkers genoten van de nieuwe audiovisuele technieken, dat hij alleen zou spreken als hij iets te zeggen had. Dat moment kwam met “The Great Dictator”, dat 80 jaar geleden, op 15 oktober 1940, in Amerika werd uitgebracht. “Geen gebeurtenis in de geschiedenis van het scherm is ooit met meer hoopvolle opwinding tegemoet gezien,” schreef de New York Times.
Chaplin speelt de twee hoofdpersonen van de film. De hoofdpersoon, die alleen de “Joodse kapper” wordt genoemd, raakt gewond in de eerste wereldoorlog en ligt jarenlang in het ziekenhuis. Wanneer hij vrijkomt lijdt hij nog steeds aan geheugenverlies – hij heeft er geen idee van dat zijn land, Tomainia, nu geregeerd wordt door een autocraat – maar hij keert terug naar huis om de kapperszaak van zijn vader in het getto over te nemen. Hij wordt al snel verliefd op Hannah, een meisje uit de buurt, en krijgt het aan de stok met de misdadigers van het regime. In deze rol houdt Chaplin zich grotendeels aan de pantomime en slapstick waarvan hij een erkend meester was, zoals het scheren van een klant op de melodie van Johannes Brahms’ Hongaarse Dans nr. 5. Hij spreekt weinig, en als hij dat doet, is zijn stem teleurstellend zwak.
In plaats daarvan is het Chaplins portret van Adenoid Hynkel, de opschepperige, gevoelloze dictator uit de titel, die de meest memorabele scènes oplevert. Het voedselgevecht met mede-dictator Benzino Napaloni (briljant gespeeld door Jack Oakie), de dansscène met een wereldbol en de wartaaltoespraak tot de massa – “Democracy Shtunk!” – zijn meesterwerken van bittere parodie. Zoals een recensent indertijd opmerkte: “Welk lot het ook was dat verordonneerde dat Adolf Hitler eruit moest zien als Charlie, het moet deze gelegenheid hebben verordend, want de karikatuur van de eerste is vernietigend.”
De film verklaarde met een knipoog dat “elke gelijkenis tussen Hynkel de Dictator en de Joodse kapper puur toeval is”: de gelijkenis tussen Adolf Hitler en de kleine vagebond was overduidelijk (sommige commentatoren speculeerden destijds dat Hitler Chaplins gezichtsbeharing had afgekeken). Er waren meer overeenkomsten tussen de twee mannen dan alleen de tandenborstel snor. Ze waren even oud, een paar dagen na elkaar geboren. Ze groeiden beiden op in armoede en, hoewel Hitler tien centimeter langer was, werden beiden gezien als kleine mannen. Misschien was het nazi-regime verontwaardigd over deze gelijkenis, en ondanks het feit dat Chaplin niet echt Joods was, had het hem lange tijd bestempeld als “een walgelijke Joodse acrobaat”, verbood het al zijn films vanaf “The Gold Rush” (1925) en gebruikte het hem in antisemitische propaganda.
“The Great Dictator” was wild populair toen het uitkwam, en werd de op één na best verdienende film aan de Amerikaanse kassa in 1940. De Britse regering omarmde het als een propagandafilm. Maar toen Chaplin zijn film begon te maken, was de kritiek op het Hitlerregime verre van algemeen. Toen het project werd aangekondigd was Groot-Brittannië nog niet in oorlog met Duitsland en zei dat het alle vertoningen zou verbieden als onderdeel van zijn politiek van appeasement. De Verenigde Staten handhaafden hun neutraliteit en de Hays Code, die Hollywood producties regelde, verbood het bekritiseren van buitenlandse leiders. In 1935 werden de Marx Brothers gedwongen de zin “you can’t Mussolini all of us” uit “Night at the Opera” te schrappen. Bijna een jaar voordat Chaplins film uitkwam, brachten de Three Stooges “You Nazty Spy!” uit, die langs de censuur glipte omdat het een korte film was. Maar Chaplin was internationaal beroemd, en zijn film was een belangrijk politiek statement.
De boodschap is het duidelijkst in een scène aan het eind. De kapper is aangezien voor de dictator en moet op het podium een toespraak houden voor zijn massale troepen. Terwijl hij in de camera kijkt, lijkt Chaplin te breken met zijn karakter – zijn stem is niet langer zachtaardig en muisstil – om rechtstreeks tot het publiek te spreken en hen aan te sporen “te vechten om de wereld te bevrijden, nationale barrières weg te nemen, hebzucht, haat en intolerantie de kop in te drukken”. In 1964, zou hij in zijn autobiografie schrijven: “Als ik de werkelijke gruwelen van de Duitse concentratiekampen had gekend, had ik ‘The Great Dictator’ niet kunnen maken, had ik niet de draak kunnen steken met de moorddadige waanzin van de nazi’s.” Maar als je vandaag naar de film kijkt, zie je hoe satire zijn eigen grenzen beseft, en ze overstijgt.